Grasduinend in mijn archief stoot ik op een oud knipsel uit de Spaanse krant El Pais waarin men zich afvraagt of Marx al dan niet een Jood was (Carlos Marx ¿era judío?, 19 oktober 1986). Het artikel laat hierover diverse meningen de revue passeren. Eén interveniënt reageert negatief. “Marx’ vader had zich laten bekeren, Karl zelf werd gedoopt, beweerde dat godsdienst de opium van het volk is en in zijn boekje over de Joodse kwestie schreef hij dat de wisselbrief de god van de Joden is.” Conclusie: Marx was geen Jood.
Een andere interveniënt, de journalist en schrijver Francisco Umbral, gooit het over een andere boeg. “Marx was Jood naar bloed en ras. De bekering van zijn vader was een pantomime. Zijn anti-joodse houding maakte deel uit van zijn joodzijn.”
Ik verwerp de eerste stelling: het is niet omdat Marx de godsdient afwijst, gedoopt is en een paar antisemitische clichés afratelt, dat hij geen Jood is. Jood zijn, heeft in werkelijkheid te maken met het “Joods zijn”, een gebrekkige vertaling van de Franse term “judaïté”, meer bepaald het geheel van sociologische en psychologische kenmerken die maken dat men Jood is, om de definitie van Albert Memmi te hanteren (Portret d’un Juif, 1962).
Memmi voegt er een biologisch kenmerk aan toe, maar dat is nonsens. Er bestaat geen Joods ras, net zo min als een “Arisch” ras of wat dan ook bestaat. Maar de Europese Joden vormden wel een volk voor hun vernietiging door de nazis en hun collaborateurs. Wanneer men, nog steeds volgens Memmi, het “Jodendom” (Judaïcité) omschrijft als “het geheel van de al of niet vaste instellingen en mondeling of schriftelijk overgeleverde doctrines; de Joodse cultuur in zijn ruime betekenis, godsdienst, filosofie, kunst, tradities en overtuigingen”, dan heeft men inderdaad te maken met een gemeenschap, met een volk.
Hierbij moeten we meteen stellen dat een volk, net zoals elk volk, vanuit materialistisch standpunt een historisch product is. Het Joodse volk is hoofdzakelijk een product van het antisemitisme, oorspronkelijk van de christelijke Jodenhaat, daarna, van het politiek bestel en van het racisme. Men weigerde Joden het burgerschap in zijn volle betekenis toe te kennen, volwaardige burgers te zijn in de nationale staat waarin zij leefden.
De studie die Abraham Léon Abraham vanuit historisch materialistisch standpunt hieraan gewijd heeft (La conception matérialiste de la question juive) is hierover duidelijk. Zelfs de Franse revolutie die de Joden de mogelijkheid bood om Fransen van israëlitische gezindte te zijn, was niet bij machte om te maken dat zij oplosten in de natie. Zij bleven “Joods volk”, zoals de Dreyfus-affaire heeft aangetoond, en daarna het deportatiekamp Drancy, de prefect Maurice Papon, etc.
De opvattingen van de andere interveniënt, de in 2007 overleden journalist Umbral, zijn zuiver racistisch, ook al was de man in zijn persoonlijke omgang misschien geen racist. Marx had niets te maken met het “Joods zijn”. De jonge Marx had weinig besef van de Joodse realiteit, en zeker niet van de miserabele gemeenten in Oost-Europa. Hij deelde de ideeën die circuleerden in de Franse socialistische beweging over de Rothschilds en andere Joodse bankiers. Denk aan Proudhon, een notoire antisemiet.
Sommige marxologen ontwaren in de communist Marx een bijbelse profeet met eschatologische verwachtingen over het einde van het kapitalisme, gekoppeld aan een romantisch utopisme, en dat zou te maken zou hebben met zijn Joodse voorouders. Bullshit om een Amerikaanse uitdrukking te gebruiken. Alsof er een gen bestaat voor godsdienstige visies.
In mijn ogen is Marx geen Jood. Of hij dat wel of niet was doet trouwens niet ter zake. Ik moet wel opmerken dat zijn dochters, als reactie tegen het antisemitisme in de jonge arbeidersbeweging, hun verre Joodse afkomst van vaders zijde opeisten zonder zich daarbij Joods te voelen. Een foto van Jenny Marx, staande naast haar vader, toont haar met een christelijk kruis op de borst. Had ze zich misschien bekeerd tot het christendom? Neen, ze deed het uit solidariteit met het Poolse volk in de strijd tegen Russische onderdrukking.
En hoe zit het met Spinoza, de Nederlandse filosoof wiens ouders uit Portugal gevluchte Joden waren? Zijn Hebreeuwse voornaam luidde Baruch en zijn Portugese voornaam Bento. Toen hij in 1656 brutaal uit de Amsterdamse Joodse gemeenschap gestoten werd, hij was toen 24 jaar oud, keerde hij “zijn stam” definitief de rug toe, om de Franse trotskist wijlen Daniel Bensaïd te citeren. Hij noemde zich voortaan Benedictus, de Latijnse vertaling van Baruch, hield zich verre van elke geïnstitutionaliseerde godsdienst, sloot zich aan bij geen enkele gezindte en sprak zich uit voor tolerantie, democratie en scheiding van kerk en staat.
Spinoza werd terecht beschouwd als een godloochenaar, ook al was hij zeer voorzichtig in zijn uitlatingen en identificeerde hij God met de natuur. Hij was een belangrijk denker en een voorloper van de radicale Verlichting waaraan Jonathan I. Israël een belangrijke studie heeft gewijd. Religieuze Joodse denkers, zoals de Franse filosoof Levinas, hebben lange tijd Spinoza niet erkend als Jood. Maar daarin is verandering gekomen. Sinds kort draagt hij weer zijn Hebreeuwse voornaam Baruch, wat blijkbaar te maken heeft met de beweging om de Joodse aanbreng in de Westerse cultuur te onderstrepen, wat op zich natuurlijk legitiem is. Maar hiermee de weerzin te verhullen die lange tijd op de afvallige Amsterdamse wijsgeer heeft gewogen, is betreurenswaardig.
Ik concludeer. Noch Marx noch Spinoza waren Joden, niet in cultureel en evenmin in ideologisch opzicht. Hun veronderstelde “Joods zijn” is een etnocentrische of in het slechtste geval een racistische constructie.