Enige tijd geleden stoot ik in een Trotskibiografie op een passage die meldt hoe de Franse schrijver André Gide de uitgerangeerde revolutionair danig aan ‘t lachen weet te brengen. Ik schrijf er een stukje over: Trotski lacht zich een bult.
Waarna mijn aandacht weer naar andere zaken uitgaat, zoals naar het Amerikaanse Partisan Review waarin ik verleden jaar beginnen bladeren ben.
Zo nu en dan neem ik weer een nummer van dat tijdschrift ter digitale hand. Zodoende ontmoet ik schrijvers waarvan ik nooit eerder iets gelezen heb en die me nu tot nieuwe stukjes inspireren: Mary McCarthy en John Dos Passos.
Inmiddels ben ik aan de jaargang 1938 toegekomen en in het tweede nummer van dat jaar kom ik onverwachts weer André Gide tegen. In een artikel komt hij terug op het boek dat Trotski zo aan ’t lachen heeft gebracht. Dat artikel heet Second Thoughts on the Soviet Union en als je op die in ’t rood gezette titel drukt dan leidt het wereldwijde web je in enkele seconden — O wonder! — rechtstreeks naar de betreffende bladzijden die zich voor je verwonderde blik ontvouwen.
Gide meldt erin dat zijn Retour de l’U.R.S.S. door andere meereizende schrijvers negatief beoordeeld wordt. Hij weet waarom. Hij heeft immers goed gezien welke inspanningen de Russische regering zich getroost om de buitenlandse bezoekers ter wille te zijn. ‘Wat maakt dat ik meteen op mijn hoede ben. Ik ben bang dat ik me zal laten omkopen. De ongehoorde winsten die ze me in Rusland voorschotelen boezemen me angst in. Ik ga niet naar de Sovjet-Unie om privileges te herontdekken.’ En dan zegt hij: ‘Deze die me daar opwachtten waren schandalig.’
‘En waarom zou ik dat niet zeggen?’ vraagt hij zich retorisch af.
‘De dagbladen in Moskou hadden me geleerd dat daar in enkele maanden tijd 400.000 exemplaren van mijn boeken verkocht waren. Ik laat het aan de lezer over om de auteursrechten te berekenen. Had ik achteraf een lofzang op de USSR en op Stalin geschreven dan had ik een fortuin vergaard!’
Hij vertelt over collega’s, die in de USSR vertalingen op stapel hadden staan. De voorschotten die ze daarvoor kregen konden ze niet mee naar huis nemen. Ze liepen antiekzaken en tweedehandswinkels af, niet wetend hoe ze al die miljoenen roebels kwijt konden raken.
Neen, zegt Gide, als ik me negatief over de USSR uitlaat dan komt dat zeker niet doordat ze me daar slecht behandeld hebben. ‘Maar, nadat ik me met veel moeite had kunnen ontdoen van de gecontroleerde officiële wereld, had ik kennis gemaakt met een aantal stukwerkers wier inkomsten niet meer dan vier, vijf roebels per dag bedroegen. Hoe verwachtte men dan dat ik me zou voelen wanneer ik naar een banket ter mijner ere moest gaan?’ En hij beschrijft het banket dat schandalig overdadig is.
Gide heeft de ballon van de stalinistische bureaucratie doorprikt: ‘Ze mogen dan partijleden zijn, in hun hart is er niets van communisme te vinden.’ En hij besluit met een paragraafje dat te mooi is om door mij vertaald te worden: ‘But we shall not turn our face to you, O glorious and grieving Russia. If first you were an example to us, now, alas! you show in what engulfing sands a revolution can sink.’
Dit artikel verscheen eerder op De Laatste Vuurtorenwachter.