Alexander Sjljapnikov (1885-1937) was metaalarbeider, vakbondsleider en bolsjewiek. Hij was lid van het Centraal Comité van de Russische Communistische Partij, maar gaf ook leiding aan de Arbeidersoppositie. Max van Lingen bespreekt de nieuwe biografie door Barbara C. Allen.
Alexander Sjljapnikov wordt in 1885 geboren in Moerom, een provinciestad ten oosten van Moskou. Hij maakt deel uit van de Oudgelovigen, een onderdrukte afsplitsing van de Russische Orthodoxe Kerk. Hoewel Sjljapnikov al in zijn tienerjaren overtuigd raakt van het marxisme en atheïst wordt, is hij in sterke mate gevormd door de combinatie van verzet tegen onderdrukking en de nadruk op sociale gerechtigheid van de Oudgelovigen.
Hij groeit op aan de Fabrieksstraat in het armere deel van Moerom. De armoede wordt nog versterkt doordat Sjljapnikov al jong zijn vader verliest. De onderlinge solidariteit binnen de gemeenschap van Oudgelovigen biedt enige verlichting, maar de druk op de kinderen om te gaan werken is groot. Op dertienjarige leeftijd gaat Sjljapnikov aan de slag in een fabriek.
In de jaren die volgen, ontwikkelt Sjljapnikov zich tot een hoogst bekwame metaalarbeider. In de fabrieken waar hij werkt, komt hij ook in aanraking met de Russische socialisten. Hij is onderdeel van marxistische netwerken in de verschillende steden waar hij werkt, helpt bij de verspreiding van socialistische literatuur en speelt een leidende rol in stakingsacties. Wanneer de splitsing tussen bolsjewieken en mensjewieken plaatsvindt, kiest hij voor de bolsjewieken, omdat hij hen ziet als een beweging die wordt geleid door arbeiders.
Zijn rol binnen de partij wordt steeds belangrijker. Op 22-jarige leeftijd wordt hij gekozen als lid van de leiding van de bolsjewieken in Sint-Petersburg. Zijn activiteiten trekken echter ook de aandacht van de politie. Onder andere vanwege zijn rol tijdens de Russische revolutie van 1905, wordt hij verscheidene keren gevangengezet. In 1908 vlucht hij naar Frankrijk.
De periode buiten Rusland stelt Sjljapnikov in staat zijn horizon te verbreden. Hij werkt in verschillende delen van Europa als metaalarbeider – waar hij ook actief is als vakbondsactivist – en leert verschillende talen spreken. Sjljapnikov keert in 1916 clandestien terug naar Rusland om het Russisch Bureau van de bolsjewieken op te zetten.
Wanneer in februari 1917 de Februari-revolutie uitbreekt, behoort hij tot de meest prominente bolsjewieken ter plekke. Sjljapnikov neemt – net als Lenin – stelling tegen de nieuwe overgangsregering. Het partijstandpunt wordt echter gewijzigd wanneer gematigde bolsjewieken onder leiding van Lev Kamenev – en waartoe ook Jozef Stalin behoort – het Russisch Bureau overnemen. Uiteindelijk weet Lenin na zijn terugkeer in Rusland de bolsjewieken te overtuigen stelling te nemen tegen de overgangsregering.
Ten tijde van de Oktoberrevolutie is Sjljapnikov voorzitter van de Metaalarbeidersvakbond. In de jaren na de revolutie zet hij zich – onder meer als Commissaris voor Arbeid – in voor de verbetering van de positie van de arbeidersklasse. Omdat op dat moment een burgeroorlog woedt, is dat geen gemakkelijke taak. Hoewel hij vindt dat boeren te weinig doen om de honger van de arbeiders in steden te verhelpen, verkiest hij overtuiging boven dwang om op het platteland graan te vorderen.
Transformatie
Sjljapnikov wordt zich echter ook steeds bewuster van de transformatie die de partij ondergaat als gevolg van de burgeroorlog. De rol van arbeiders binnen de partij wordt kleiner, terwijl de macht van de bureaucraten en van het leger toeneemt. Deze constatering vormt de basis voor de oprichting van de Arbeidersoppositie als fractie binnen de Russische Communistische Partij. De Arbeidersoppositie bestaat vooral uit vakbondsleiders en heeft veel steun van arbeiderscommunisten.
De kern van het programma is dat de economie niet langer door de staat moet worden gecontroleerd, maar door arbeiders georganiseerd in de vakbonden. De Arbeidersoppositie komt hierdoor tegenover Lenin en Trotski te staan, die beiden denken dat de arbeidersklasse door de burgeroorlog dusdanig verzwakt is dat ze de economie niet kan controleren. Uiteindelijk delft de Arbeidersoppositie het onderspit tijdens het Tiende Congres, waar ook het verbod op fracties wordt ingevoerd. Trotski’s steun voor dit verbod – later door hem als fout erkend – leidt ertoe dat Sjljapnikov en de Arbeidersoppositie hem weigeren te steunen wanneer hij op zijn beurt de strijd met de stalinistische bureaucratie aangaat.
Hoewel Sjljapnikov vanaf 1921 geen georganiseerde oppositie meer voert, blijft hij zich verzetten tegen de bureaucratisering van de partij. Sjljapnikov wordt in de jaren dertig als onderdeel van de zuiveringen opgepakt, maar weigert ‘schuld’ te bekennen. Zijn koppigheid, en die van zijn kameraden, maakt de Arbeidersoppositie ongeschikt voor een showproces. Ze worden achter gesloten deuren ter dood veroordeeld. Sjljapnikov wordt diezelfde dag nog geëxecuteerd.
Historici die schrijven over de bolsjewieken hebben meestal vooral aandacht voor de intellectuelen. Maar de kracht van partij zat hem in de organische band met de arbeidersklasse en de cruciale rol die arbeiderscommunisten als Alexander Sjljapnikov speelden. De biografie vormt daarom een nuttige aanvulling op de bestaande literatuur. Maar op andere fronten schiet het boek tekort. Het leest soms eerder als een uitgebreide samenvatting van primair bronnenmateriaal dan een coherente analyse van het leven van Sjljapnikov. De focus op details gaat bovendien ten koste van de context van Sjljapnikovs leven. Het boek dankt zijn lezenswaardigheid daarom vooral aan zijn onderwerp.
Barbara C. Allen, Shlyapnikov (1885-1937) – Life of an Old Bolshevik, Haymarket, 430 pagina’s, 29,95€.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op socialisme.nu.