« De Hindoe is een wezen dat praktisch beperkt is tot het uitoefenen van dierlijke functie en zich daarover geen zorgen maakt. Hun vaardigheden en bekwaamheden overtreffen lichtjes de handigheid van dieren met een gelijkaardige structuur, maar hun intelligentie is niet in staat om zich te verheffen boven die van een hond, een olifant of een aap. Het volstaat om dit te observeren om zich er van te overtuigen dat zo’n volk nooit een stap vooruit heeft gezet in de civiele administratie”.
Lord Warren Hastings, de auteur van deze in 1813 geuite uitspraak, was gouverneur-generaal van Brits Oost-Indië van 1788 tot 1795. Hij werd beschuldigd van corruptie en wanbeheer, maar na een lang proces vrijgesproken. De Engelse historicus J.H. Plumb die deze diepzinnige antropologische analyse van Lord Hastings citeert, vraagt zich af waarom de grote Indiase muiterij van 1857 niet eerder is uitgebroken (England in the Eighteenth Century – 1714-1815).
Het inpalmen van het Indische subcontinent was niet het doel van de in 1600 opgerichte Britse Oost-Indische Compagnie (East India Company) . De compagnie interesseerde zich hoofdzakelijk voor het oprichten van factorijen bevolkt door Britse kooplieden, hun familie en hun administratief personeel.
Deze uiterst kleine groepen leefden teruggetrokken in steden zoals Madras, Calcutta, Surat en Bombay. Ze nuttigden de maaltijd collectief, voorgezeten door de gouverneur en bediend door de vaandrig van dienst. Maar wat hen onderscheidde van de latere kolonialen die India zouden bezetten, was hun houding tegenover de plaatselijke bevolking.
De mensen van de factorijen richtten zich uitsluitend op de handel en wilden daarom goed overkomen bij de plaatselijke bevolking die nog niet was gedegradeerd tot “inboorlingen”. Zij namen Indiase eetgewoonten en klederdracht over, de mannen huwden frequent een plaatselijke vrouw en stuurden hun kinderen naar Engeland, rekening houdend met hun meer of mindere blanke teint.Zij hadden respect voor de plaatselijke autoriteiten en legden, nog steeds volgens J.H. Plumb, enige intelligente interesse aan de dag voor gewoonten die de hunne niet waren en ze waren niet behept met morele ijdelheid.
“Het waren kooplieden, trots op hun afstamming, maar ze misten de idee van de “manifest destiny”, de door God gegeven lotsbestemming om de achterlijke volkeren en de wereld te besturen, een idee dat nog steeds leeft in de Noord-Amerikaanse ideologie. Het ging hier om een typisch mentaliteit van kooplieden in een economie die nog niet volledig gedomineerd werd door de industrie, door de productie van ruilwaarden gericht op winst, gehoor gevend aan de ononderbroken accumulatie van kapitaal waaruit het imperialisme zou ontstaan. Want in dat “hoogste stadium”, zoals Lenin het noemde, verandert alles. Men kan zich niet meer beperken tot het drijven van handel, maar men moet de economische behoeften van de metropool opdringen aan de “onderontwikkelde” landen, een koloniale dictatuur invoeren samen met het grootste misprijzen voor de “inboorlingen”, hun denkwijzen, hun gewoonten, hun levenswijze, hun administratieve regels”. Het racisme was de geëigende ideologie van het kolonialisme. De “inboorlingen” (Indiërs en Euraziaten) werden geweerd uit de gouvernementsposten.
De permanente aanwezigheid van Britse troepen speelde een niet te verwaarlozen rol in de verandering van de koloniale houding tegenover de Indiërs: “een zegevierend leger misprijst de vijand, terwijl de vrouwen van de geëxpatrieerde officieren zich inspanden om de normen van de Britse eilanden in ere te houden, gekoppeld aan sociale arrogantie en met pogingen om hun angst voor een vreemde en onvoorziene omgeving de kop in te drukken. Naarmate de Engelse samenleving zich isoleerde van de Indiase wereld, werd ze des te kwezelachtiger, gesterkt door de groeiende evangelische drijverijen in de Engelse middenklassen. De missionarissen observeerden met afschuw de vele inlandse zeden die ze niet begrepen. Dit versterkte hun houding van de Britse morele rechtschapenheid, want een ras dat zich wentelt in heidendom is incompetent om te regeren”.
Dit alles geldt, in gewijzigde omstandigheden, evenzeer voor het kolonialisme van Fransen, Belgen, Portugezen, etc. Maar wat naar voor komt in de opmerkingen van J.H. Plumb, is de gediversifieerde invloed van de verschillende vormen van het kapitalisme (handels- of industrieel kapitalisme) op de mentaliteit. Welke mentaliteit ontwikkelt zich vandaag in het laatkapitalisme, in de hoog geïndustrialiseerde landen, in het tijdperk van de globalisatie, tegenover de rest van de mensheid? Hoe reageren we tegenover al die vluchtelingen die met duizenden sterven op zee of in vrachtwagens?
foto: BBC