“Du passé, gardons la flamme et non les cendres” – Jean Jaurès
Op vrijdag 16 september 2016 werd onder grote publieke belangstelling afscheid genomen van Charles Van der Vinck, gewezen vakbondssecretaris van de Antwerpse ACOD en lid van de voormalige Kommunistische Partij van België. Charles Van der Vinck overleed vredig op 12 september op 88-jarige leeftijd.
Gedurende zijn hele leven was Charles Van der Vinck een dikwijls guitige, altijd warme, maar vooral ook vasthoudende militant in de strijd voor een betere wereld, met een waardig leven voor allen. Dat kwam tot uiting door zijn lidmaatschap, eerst op jeugdige leeftijd van de Volksjeugd en kort daarna van de Kommunistische Partij. Hij zette dat engagement verder tijdens de oorlog, door zijn deelname aan de Weerstand tegen de nazi – bezetter.
Na de oorlog ging Charles werken bij het toenmalige Ministerie van Financiën, meer bepaald voor de administratie van registratie en domeinen. Hij wist het misschien zelf niet, maar daarmee trad hij ook een beetje in de voetsporen van die andere, illustere communist: Antonio Gramsci (die eveneens werkte voor de diensten van de registratie, zij het dan op het Italiaanse eiland Sardinië). Zoals Gramsci zich door zelfstudie opwerkte (en uiteindelijk uitgroeide tot een “gevreesd brein”), zo werkte Charles zich door zelfstudie op tot ontvanger.
Gewoon braaf en zonder meer je boterham verdienen, was wel niet aan Charles besteed (net zomin als aan Gramsci). Hij werd al snel vakbondsafgevaardigde bij de ACOD. In de woelige jaren ’50 van de vorige eeuw was hij dan ook direct betrokken bij de grote gevechten die toen plaatsgrepen: de schoolstrijd en de Koningskwestie. Na de grote congressen van het ABVV over de nood aan structuurhervormingen was hij ook actief in de Staking van de Eeuw, tijdens de bittere winter van 1960-1961.
Hoewel Charles zijn communistische overtuiging nooit onder stoelen of banken stak, was hij tegelijk wars van het sektarisme en dogmatisme dat radicaal – overtuigden nogal eens parten speelt. Zijn warme persoonlijkheid was daar gewoon veel te sterk voor. Hij stond open voor iedereen, welke zijn of haar overtuiging ook was. Daardoor kon hij probleemloos samenwerken met socialisten zowel als radicale marxisten, met vrijzinnigen zowel als christenen, met ouderen en jongeren, mannen en vrouwen, Belgen en ‘migranten’. Zonder uiteraard zichzelf en zijn overtuiging weg te steken.
Wellicht daarom ook verkreeg hij vrij snel het vertrouwen van de vakbondsmilitanten in de Antwerpse ACOD. Uiteindelijk zou hij door hen verkozen worden tot intersectoraal gewestelijk secretaris. In de KPB werd hij ondertussen ook opgenomen in het Centraal Comité (zeg maar de nationale leiding).
Anders dan sommige andere vakbondsverantwoordelijken besefte Charles maar al te goed dat een vakbond meer is dan een organisatie voor de verdediging van enkel directe beroepsbelangen. Dat inzicht in de bredere, maatschappelijke rol van vakbonden zette hij om in daden. Niet alleen zorgde hij er mee voor dat zijn gewestelijke centrale – de Antwerpse ACOD – in haar geheel aansloot bij het Anti Fascistisch Front: hij nam ook persoonlijk deel aan de (dikwijls woelige) vergaderingen van het AFF.
Maar daar bleef het niet bij. Als overtuigd antifascist én antiracist gaf hij niet alleen redevoeringen, maar stond hij ook daadwerkelijk zijn mannetje, of het nu was aan de kop van betogingen tegen de VMO of aan de toog tegenover sommige, meer ranzige, medeburgers. Hetzelfde patroon merkten we op als het ging om de kwestie van de wereldvrede. Zonder schroom deed Charles persoonlijk, maar ook als verantwoordelijke van de Antwerpse ACOD, zijn duit in het zakje voor de grote antirakettenbetogingen. Ook de internationale solidariteit kon op hem rekenen, bijvoorbeeld door zijn steun aan de ABVV – Brigades voor Nicaragua, in solidariteit met de Sandinistische Revolutie in dat land.
Een hoogtepunt in zijn syndicale carrière vormde ongetwijfeld de grote ambtenarenstaking in september 1983. Vandaag wordt door een aantal vakbondsverantwoordelijken veelal met gemengde gevoelens gekeken naar dat titanische gevecht. Bij hen overheerst veelal het gevoel dat het uiteindelijk ging om een mislukt gevecht, een nederlaag, die best niet herhaald wordt. Daarbij dreigen wel drie zaken over het hoofd te worden gezien: (a) dat de ACOD geen keus had, maar door de toenmalige regering van Martens, Gol en Verhofstadt feitelijk verplicht werd de strijd aan te gaan; (b) dat de ACOD destijds helaas niet heeft kunnen rekenen op veel steun (niet van de christelijke collega’s, evenmin vanuit de privécentrales van het ABVV, noch van de destijds oppositionele SP/PS) en (c) dat de staking op zichzelf – ondanks alle deze handicaps – uiteindelijk wel degelijk liet zien tot welk dynamisme de vakbeweging in staat was.
Dat dynamisme heeft, zeker in Antwerpen, alle ruimte gekregen van Charles. Als intersectoraal secretaris steunde hij de totstandkoming en de werking van een intersectoraal actiecomité. Het was dit actiecomité, bestaande uit secretarissen én militanten, dat de eigenlijke staking organiseerde, van de piketten over de voedselvoorziening tot en met de dagelijkse toelichtingsvergaderingen. Een hele generatie militanten uit uiteenlopende sectoren (Post, Spoor, onderwijs- en gemeentepersoneel, ministeries en parastatalen, energie- en andere intercommunales, enz.) ondervond zo aan de lijve de betekenis van de woorden eenheid, kameraadschap en solidariteit.
Het is waar dat Charles – vergeleken met het huidige tijdperk – het in zekere zin makkelijker had. De ambtenaren van de verschillende openbare diensten hadden toen nog grotendeels eenzelfde statuut. De opeenvolgende regionaliseringen, net zomin als de privatiseringen en liberaliseringen, hadden toen nog niet zulke grote barsten gemaakt in dat één gemaakt ambtenarenstatuut. Uiteraard vergemakkelijkte dat de intersectorale werkingsmogelijkheden. Vandaag ligt dit ontegensprekelijk veel moeilijker. Toch kunnen vakbondsverantwoordelijken ook vandaag nog lessen trekken uit Charles’ aanpak. Want hij steunde niet zonder meer op die ‘gemakkelijkheid’ van het nog bestaande één gemaakte statuut. Integendeel, hij deed wat kon en moest om de samenhang tussen de militanten van verschillende openbare diensten te bevorderen, samen te brengen en op een hoog peil te houden.
Zo herinneren we ons de bijeenkomsten te Antwerpen van het zogenaamde ‘ACOD Practicum’ waar regelmatig (dikwijls op zaterdagmorgen) uitgebreid van gedachten gewisseld kon worden met gerenommeerde sprekers over grote (ook internationale!) problemen. Denk bijvoorbeeld aan de gedachtewisseling met Jaap Kruithof, Paul Verbraeken en een spreker van het Sandinistisch Front uit Nicaragua over de gevolgen van de implosie van de Sovjet Unie. Of aan de soms scherpe discussie met toenmalig minister van pensioenen Freddy Willockx over zijn plannen voor de ambtenarenpensioenen. Bij al die gelegenheden gaf Charles ruimte aan het debat over de grenzen van de vakbondssectoren heen.
Naarmate de barsten in de één gemaakte openbare sector stilaan groter werden, trachtte ook de vakbeweging zich aan te passen. Dat drukte zich niet alleen praktisch uit in het meer en meer uiteengroeien van de verschillende sectoren van de ACOD. Het lijkt op het eerste zicht misschien onbelangrijk, maar ook taalkundig liet het sporen na. Op een bepaald ogenblik werden de statuten van de ACOD gewijzigd: er werd niet meer gesproken over ‘sectoriële’, maar wel over ‘sectorale’ structuren. Charles ergerde zich daaraan en bleef de oude ‘sectoriële’ terminologie gebruiken. Instinctief moet Charles hebben aangevoeld dat het hier niet louter ging over een semantische wijziging, maar – zoals historische materialisten als Charles maar al te goed weten – dat het taalgebruik aangepast werd aan de veranderende materiële werkelijkheid (en niet omgekeerd): tot zijn spijt kregen de sectoren meer en meer voorrang op het intersectorale ‘gemeen’.
Als communist moet de teloorgang van de Sovjet Unie voor Charles een zware dobber zijn geweest. Toch liet hij zich daardoor niet uit het lood slaan. Wel stelde hij openlijk de vraag of de afscheiding in de jaren ’20 van de communisten uit de toenmalige Belgische Werkliedenpartij “achteraf bekeken wel zo nodig was geweest”. Hoe pertinent hij de vraag ook bracht, een bevestigend antwoord heeft hijzelf er nooit op gegeven. Hij deed wat hij kon om het gedachtegoed van zijn jeugd te vrijwaren en te bewaren. Zo lag hij mee aan de basis van een uitgebreide viering van de door de nazi’s vermoorde partijgenoot Jef Van Extergem. Ook zorgde hij er mee voor dat het Antwerpse partijgebouw van de KPB op het Sint – Jansplein nummer 7 niet helemaal verloren ging voor het nageslacht (vandaag is daar het restaurant ‘De Rode Zeven’ gevestigd – onder een vzw – statuut – met op de gevel een plaquette en binnenin een portret ter herinnering aan de betreurde Jef Van Extergem).
Charles was en bleef tot op hoge leeftijd een gevierd lid van tal van organisaties en verenigingen, waaronder, naast het in de Weerstand ontstane Onafhankelijkheidsfront, het Humanistisch Vrijzinnig Verbond en ook de loge ‘Salvador Allende’. Graag voerde hij op allerlei bijeenkomsten het woord. Zijn mede door langdurig pijpgebruik omfloerste stem, maar meer nog zijn doordachte redeneringen, maakten het aangenaam en boeiend voor zijn publiek om hem te beluisteren.
Met in het achterhoofd wellicht ook de bedenking dat het er vooral op aankomt te redden wat er te redden valt van de marxistische overtuigingen, sprak hij dikwijls over de geschiedenis van de Commune van Parijs (een geschiedenis van zelforganisatie, waarbij we onwillekeurig moeten terugdenken aan het hoger genoemde intersectorale actiecomité van de Antwerpse ACOD). De Antwerpse afdeling van de SAP denkt vandaag nog steeds met enige weemoed terug aan de uiteenzetting die Charles over de Parijse Commune hield voor een groot publiek op een van onze activiteiten.
De mooie stem van Charles, gekoppeld aan guitige opgewektheid, grote menselijke warmte en een doorleefde eerlijkheid, werden ook opgemerkt door de makers van het boeiende en goed bekeken televisieprogramma ‘Een Kwestie van Geluk’ (over de levens van gewone mensen in Antwerpen-Noord; uitgezonden door de publieke omroep VRT). Of hij het bewust deed, weten we niet, maar alleszins vervulde hij daarmee ook Gramsci’s dringende oproep om niet alleen te trachten politiek, maar ook dieper – cultureler! – te wegen op de samenleving.
Wij kunnen en mogen uiteraard niet hopen op een opstanding der doden. Wel blijven wij – zoals Charles – werken en strijden voor de zelf beheerde opstand van de levenden.
Het is voor ons daadwerkelijk een kwestie van geluk geweest dat wij Charles hebben mogen kennen. Een kwestie van geluk ook om samen met hem te hebben mogen strijden. Wij zullen die strijd verder zetten!
De SAP betuigt haar medeleven aan de familie en nabestaanden en aan alle kameraden en vrienden van Charles Van der Vinck.