El hombre que amaba a los perros, de man die van honden hield. De historische roman van de Cubaanse schrijver Leonardo Padura werd helaas (nog) niet naar het Nederlands vertaald, maar is wel reeds te lezen in het Frans (L’homme qui aimait les chiens), Engels (The man who loved dogs), Duits, Italiaans en Portugees. De man die van honden hield vertelt de levensverhalen van de Russische revolutionair Leon Trotsky, zijn moordenaar de Catalaanse GPU-agent Ramon Mercader en de fictieve Cubaanse schrijver Iván Cárdenas
Het boek is een historiografisch, politiek en literair meesterwerk. De hoofdstukken die het leven van Liev Davidovich en zijn strijd voor de socialistische wereldrevolutie vertellen, zijn gebaseerd op de biografie door Isaac Deutscher. Over het leven van Ramon Mercader is dan weer minder bekend.
Padura lost dit op door een creatieve combinatie van eigen historisch onderzoek met een dosis literaire vrijheid, om zo een semi-fictief levensverhaal van de Catalaanse communist te reconstrueren. Iván Cárdenas is een fictief personage dat uitdrukking geeft aan de ervaringen van Padura als burger en artiest in het Cuba van Fidel Castro.
De vier historisch-politieke thema’s die worden uitgewerkt in de roman zijn de bureaucratisering van de Russische Revolutie onder Stalin, de politieke ideeën van Leon Trotsky, de hand van Stalin in de Spaanse Burgeroorlog en de problemen van de Cubaanse revolutie. Een politiek idee van Trotsky waar Padura zich als auteur mee identificeert is de absolute vrijheid van de artistieke creatie, waarover de Russische revolutionair van mening verschilde met André Breton die vond dat kunst een revolutionaire inhoud moest hebben. Het personage Iván Cárdenas verkijkt precies zijn kansen op een litteraire carrière in Cuba door een verhaal te schrijven over een guerrillero die zelfmoord pleegt.
Padura’s eigen meesterwerk heeft dan weer wel een revolutionaire inhoud en doet ons in de eerste plaats kennis maken met het politieke denken van Leon Trotsky als antwoord op de bureaucratische degeneratie van de socialistische revolutie en de grote misdaden hieruit voortkwamen, in het bijzonder in de Sovjetunie onder de cynische leiding van Stalin.
Wanneer de auteur in het laatste hoofdstuk plots zijn desillusie met de onmogelijke “utopie” van het wetenschappelijk socialisme uitdrukt, is dat eigenlijk in scherp contrast met de politiek stimulerende inhoud van de meer dan zevenhonderd beklijvende pagina’s, waar we bovendien worden meegesleept in de psyche van een groot revolutionair leider in gedwongen ballingschap, een jonge Catalaanse communist die wordt gebrainwasht door de GPU van Stalin en een Cubaanse schrijver die botst op de limieten van het socialisme in zijn land.