Na dertig jaar spectaculaire groei, bevindt de Chinese economie zich op een keerpunt. Door de diepe duik van de beurs daalde de waarde van Chinese beursgenoteerde bedrijven met duizenden miljarden dollars. Maar dit is maar een deel van het verhaal. Belangrijker nog is het feit dat de groei nu op het laagste niveau sinds 24 jaar staat en men voorziet dat de groei nog verder zal afnemen.
De buitenlandse handel is met 6% gedaald en de exportmarkten doen het slecht. De industriële winsten dalen en angst heerst in de industriële sector. Kapitalen stromen het land uit en de reserves aan vreemde valuta verminderen.
De Chinese economie staat niet op het punt ineen te storten, maar in vergelijking met de voorbije jaren zullen we wel een trendbreuk zien. De factoren die verantwoordelijk zijn voor de huidige vertraging zijn juist die zaken die de ontwikkeling van China tot een economische wereldmacht mogelijk hebben gemaakt.
Economische transformatie
In vergelijking met alle belangrijke landen in de geschiedenis van het kapitalisme heeft de Chinese economie de langste en snelste economische groei gekend. Tijdens de 35 jaar tussen 1979 en 2014 groeide de economie met 10 procent per jaar en verdubbelde ze elke acht jaar in omvang. In vergelijking met de economie van de VS is China met een factor tien gegroeid vanaf 1980.
Diverse factoren verklaren dit. Aan het eind van de jaren ’70, begin jaren ’80, werd de landbouw geprivatiseerd. De oude collectieve boerderijen werden afgebouwd en vervangen door familiebedrijven gericht op productie voor de markt. De productiviteit van de landbouw steeg sterk en daardoor ook de voedselvoorziening voor de steden. Op de tweede plaats zagen we dat er in steden en dorpen door de gemeentelijke autoriteiten TVE’s (Town and Village Enterprises) werden opgericht. Het aantal van deze TVE’s groeide exponentieel in de jaren ’80. Ze produceerden lichte industriële goederen voor de markt en verhoogden het inkomen op het platteland. Dit verminderde tijdelijk de ongelijkheid tussen stad en platteland en slorpte ook een deel van de overtollige werkkrachten op, die nu niet meer nodig waren op de boerderijen.
Het derde element was de sluiting van tienduizenden oude, niet efficiënte en voornamelijk, maar niet uitsluitend, kleine en middelgrote staatsbedrijven (SOE’s, State Owned Enterprises). Deze bevonden zich voornamelijk in het noorden van het land, in het centrum van de zware industrie. Veel verliesmakende bedrijven werden zo geëlimineerd, waardoor er middelen voor andere zaken vrijkwamen, maar het noorden veranderde in een schroothoop.
Het ontslag van 50 miljoen arbeiders van de SOE’s veroorzaakte in de rechtstreeks getroffen gebieden loonsverlagingen en een neerwaartse druk op de lonen in het hele land, omdat de werklozen in andere provincies werk zochten. De massale sluitingen vernietigden ook de tradities van solidariteit in de arbeidersklasse – in veel gevallen hadden de SOE-arbeiders een centrale rol gespeeld tijdens de late jaren ’80 in het protest dat zijn hoogtepunt kende in de landelijke beweging van 1989 – in het Westen beter bekend als ‘de beweging van Tiananmen’. Die beweging was inderdaad veel uitgebreider en omvatte veel meer werkende mensen dan meestal wordt aangenomen.
De vierde factor was het openen van nieuwe industriezones in de Parelrivierdelta in het zuiden (in de buurt van Hongkong en Macao), in de provincie Fujian (dicht bij Taiwan) en rond Sjanghai, het commerciële centrum van het land. De nieuwe industrie in deze regio’s produceerde voornamelijk voor de export en werd aangedreven door buitenlandse investeringen. In het begin van de jaren ’80 opende de voormalige leider Deng Xiaoping in de Parelrivierdelta speciale economische zones voor de vrije markt met lagere belastingtarieven. Vanaf dat moment werden die speciale zones overspoeld met buitenlandse investeringen, eerst van Chinezen in Hongkong, later ook van grote westerse, Japanse en Koreaanse bedrijven.
Die buitenlandse investeringen werden aangetrokken door een schijnbaar onuitputtelijke bron van goedkope arbeidskrachten. Ze werden ook aangemoedigd door het vooruitzicht van de overname van Hongkong door China in 1997 en daarna door het Chinese lidmaatschap van de WHO (Wereld Handels Organisatie) in 2001. Dit leverde een vlottere toegang tot markten en kapitalen, en managementervaring op.
De groei van de industriële productie in China kan alleen maar begrepen worden door te verwijzen naar de vestiging van internationale productieketens.
Hongkong en Taiwanese bedrijven, waaronder het bekende Foxconn, bouwen fabrieken in China om westerse bedrijven te bevoorraden met kleding en schoenen, elektrische huishoudelijke apparaten, elektronica, computers en andere gebruiksproducten. Bij eenvoudige producten worden alle operaties van start tot finish verricht in China. In andere gevallen, zoals bij Foxconn, zijn de Chinese fabrieken assemblagebedrijven die onderdelen uit Taiwan, Hongkong, Zuid-Korea of uit het verre Mexico in elkaar zetten.
Andere voorbeelden zijn de westerse bedrijven die in China opereren. De grote Amerikaanse en Europese automobielbedrijven hebben fabrieken op het vasteland die zowel voor de groeiende thuismarkt als voor de export werken. In 2008 was bijna 60 procent van de Chinese export afkomstig uit bedrijven van buitenlandse investeerders. Van een van de internationaal minst-geïntegreerde economieën met een totale handel die slechts 9,5 procent van het BBP bedroeg, werd China een van de meest-geïntegreerde economieën met 60 procent van het BBP vertegenwoordigd door de handel in 2013.
De blijvende concurrentiekracht van Chinese goederen wordt verzekerd door de herhaalde devaluaties van de munt door de Chinese regering. Hij zakte van 1,5 yuan voor één dollar in 1978 tot 4,8 in 1990 en 8,3 in 1994 – en op dat peil bleef hij 11 jaar. De lage waarde van de Yuan is ook een factor geweest waardoor buitenlands geld werd aangetrokken omdat Chinese bezittingen goedkoop waren voor investeerders.
De explosie van de uitvoer werd nog verlengd door het recyclen van de handelsoverschotten via de aankoop van Amerikaanse staatsobligaties. China bewees dat het over veel geld beschikte voor het aankopen van die obligaties, in de VS bleef de rente laag om de groei te bevorderen en hierdoor bleven de markten de Chinese uitvoer opkopen.
Niet alleen buitenlanders investeerden in China. Talrijke Chinese bedrijven zijn nog steeds staatsbezit of staan onder strenge staatscontrole. SOE’s overheersen in sleutelsectoren zoals staal, telecommunicatie, mijnbouw en energie, nutsvoorzieningen, vervoer en scheepsbouw. Ze vertegenwoordigen 30 procent van de waarde van alle bedrijfsbezittingen.
Er is in China geen duidelijk onderscheid tussen openbaar (staats-) en privékapitaal. Het massale programma van privatiseringen in de jaren ’90 heeft delen van de partij/staatsbureaucratie omgevormd tot privékapitalisten. Vroegere SOE-directeuren verschenen als eigenaren van de zaken waarvan ze vroeger managers waren. Of er ontstonden dochterondernemingen in de vorm van privébedrijven in het bezit van voormalige SOE-functionarissen. Dit was diefstal op grote schaal.
Privékapitalisten en staatskapitalisten maken deel uit van de overkoepelende Chinese heersende klasse. Bedrijfsleiders zijn nu welkom binnen de Communistische Partij. Uit een onderzoek bleek dat de 70 rijkste leden van het Chinese nationale volkscongres, het ‘parlement’, beschikken over een vermogen van 75 miljard dollar. De krant The New York Times schatte in 2012 de bezittingen van de familie van voormalig premier Wen Jiabao op 2,7 miljard dollar.
De grote SOE’s en privé zakenlui genieten van uitgebreide steun van de staat die hen voordelig toegang tot terreinen, financiën, grondstoffen en exportlicenties verleent. Provincieregeringen bereiden de weg voor hun verdere expansie voor, ze overspoelen het platteland met projecten voor grote stuwdammen, onteigenen land van boeren, laten toe dat er giftige verbrandingsovens worden gebouwd en gebruiken de politiekrachten om werknemers te onderdrukken.
De onteigening van land door provinciale regeringen om flatgebouwen, winkelcentra en industriezones te bouwen, is een belangrijk element van de Chinese industriële expansie. Overal in het land hebben de plaatselijke bureaucratie en projectontwikkelaars zich sterk verrijkt. De schadevergoedingen voor de onteigende boeren waren zeer schamel, zij werden als werklozen op de arbeidsmarkt gegooid in concurrentie met miljoenen anderen.
Naast de investeringen, is de export een motor van de groei geweest. Investeringen vertegenwoordigen 40-50 procent van het BBP, vergeleken met 20 procent in meer geavanceerde economieën.
De Chinese SOE’s zijn belangrijke buitenlandse investeerders geworden, zij trachten grondstoffen en energiebronnen veilig te stellen om hun staalfabrieken en infrastructuurprojecten te voeden. Investeringen in gebieden rijk aan grondstoffen zoals Afrika, Centraal Azië, Latijns Amerika en Australië kenden een snelle groei vanaf het begin van de jaren 2000 hoewel het volume Chinese investeringen in het buitenland nog steeds achterloopt ten opzichte van de meer geavanceerde landen. De laatste jaren gebruikt de Chinese regering haar grotere economisch gewicht om andere landen te betrekken bij een regionale arbeidsdeling gericht op de behoeften van de Chinese industrie. Dit is een aanwijzing dat buitenlandse investeringen systematischer doorgevoerd zullen worden.
Het plan Eén Drijfriem, Eén Weg dat de regering vorig jaar aangekondigde is een uitbreiding van dit project met zowel maritiem transport als vervoer over land om de buurlanden dichterbij te brengen.
Een nieuwe arbeidersklasse
De explosie van de industriële productie en de bouwsector vanaf de jaren ’80 was mogelijk dankzij een even snelle expansie van loonarbeid. In het noorden waren er massale ontslagen terwijl er in het zuiden een nieuwe werkende klasse ontstond met 270 miljoen mensen. De meeste mensen kwamen van het platteland, uit kleine steden van de kustprovincies en uit verder in het binnenland gelegen provincies.
De eerste generatie van deze jonge arbeiders-migranten waren nieuwelingen in de industrie zonder enige strijdervaring. Elementaire rechten werden hen geweigerd. Het vroegere maoïstische model dat een baan voor het leven verschafte, met daarbij ook huisvesting en gezondheidszorg van de arbeidseenheid van de SOE, werd vervangen door korte termijncontracten. En als migranten hadden deze nieuwe arbeiders geen burgerrechten omdat ze niet over de officiële verblijfsvergunning beschikten (hukou) om in de steden te wonen.
Geïntimideerd en bewust van het feit dat elke overtreding van de bedrijfsdiscipline hen naar hun dorp zou kunnen deporteren, werden deze werkers onder de duim van de staat verpletterd. De lonen waren en bleven laag.
Door de toename van de rijkdom in handen van kapitalisten, bureaucraten en militaire chefs verbonden met de zakenwereld, werd China een van de meest ongelijke landen ter wereld. Al diegenen die deel hebben aan deze rijkdom – met inbegrip van Chinese kapitalisten in Hongkong en Taiwan en nog verder in Azië, Europa en Noord Amerika – zijn vastbesloten die toestand in stand te houden.
Het afbouwen van werkzekerheid en van het oude systeem van sociale zekerheid heeft nog op een andere manier bijgedragen tot de groei in China. Het heeft de Chinese werkers aangespoord om een groot deel van hun inkomen te sparen als voorziening voor hun oude dag (of voor het geval van een werkongeval) of om een woning en studies van hun kinderen te kunnen betalen.
De staat was eigenaar van de banken waarop het spaargeld van de arbeiders werd geplaatst en waarvoor ze een rente kregen die lager was dan het inflatiepeil.
Lage lonen en lage rentes op het spaargeld op de bank, hebben de consumptie laag gehouden. Tussen 1980 en 2005 daalde het verbruik van de gezinnen van 50% tot 30% van het BBP. Dat is de helft van het niveau in de VS.
De staatsbanken hebben een enorme hoeveelheid kredieten gebruikt om tegen lage rentes te lenen aan de SOE’s en aan andere grote bedrijven. Met andere woorden, het Chinese kapitalisme groeide niet alleen door het uitbuiten van de werkers in de productie maar ook dankzij het investeringskapitaal, dat met steun van de staat gestolen was uit de zakken van de werkers.
Structurele onbalans
De onbalans tussen de zeer hoge niveaus van export en investeringen enerzijds en het lage consumptieniveau anderzijds – de werkelijke basis van het economisch wonder van China – vormt vandaag de achtergrond van de problemen.
China wordt geconfronteerd met over-accumulatie. De groei van de productiecapaciteit is veel groter dan het absorptievermogen van de binnenlandse- en de exportmarkten. De staalindustrie werkt slechts op 60 procent van haar capaciteit. Andere sectoren zoals cementfabrieken, de glasindustrie, de aluminiumproductie en de scheepswerven lijden onder overcapaciteit.
In 2007 beschreef premier Wen Jiabao de economie als ‘onstabiel, uit evenwicht, niet gecoördineerd en uiteindelijk niet duurzaam.’ De situatie is daarna zeker niet verbeterd.
De financiële wereldcrisis heeft tot het ineenstorten van de wereldhandel geleid. Duizenden Chinese bedrijven hebben hun poorten gesloten in de eerste helft van 2009 met binnen een periode van enkele maanden het ontslag van 20 miljoen migranten. De regering heeft hierop gereageerd met een groot stimuleringsprogramma ter hoogte van 14 procent van het BBP.
Het gevolg was een snelle toename van kredietverlening in de hele economie, omdat de staatsbanken geld leenden aan investeringsagentschappen van plaatselijke overheden. Deze agentschappen gebruikten het geld om te beginnen aan versnelde programma’s voor een luchthaven, autoweg, spoorweg, brug of het bouwen van een nieuwe stad. In het jaar 2013 alleen al werden meer dan 20 nieuwe hoogovens in werking gesteld.
Dit stimuleringsprogramma was dus succesvol, de groeicijfers gingen de hoogte in, maar het liet een giftige erfenis na. De plaatselijke overheden dragen nu een enorme schuldenlast en zitten opgezadeld met een infrastructuur waarvan weinig gebruik gemaakt wordt.
Ook de privéschuld ging de hoogte in, omdat bedrijven grote leningen aangingen om hun productiecapaciteit te vergroten. Veel hiervan werd gefinancierd door een schaduw-banksector, zodat de werkelijke omvang van de schulden niet precies gekend is.
De exportmarkten in het Westen die de grotere productiecapaciteit van China zouden absorberen, groeiden de laatste twee of drie jaar zeer traag – tijdens de eerste helft van 2015 daalde de Chinese uitvoer met 1 procent. De gok van de regering dat dankzij de export, China opnieuw een aanhoudende groei van meer dan 10 procent zou kennen, heeft gefaald.
Economische zeepbel
De grote toename van leningen had ook gevolgen in de vastgoedmarkt die vanaf 2010 zeer snel groeide. De gezamenlijke belangen van projectontwikkelaars en plaatselijke bureaucraten leverden miljoenen appartementen af. In 2014 vertegenwoordigde de bouw, het afwerken en verkopen ervan zo’n 25 procent van het BBP. Veel van deze appartementen werden aangekocht door individuele investeerders uit de middenklasse die de prijsstijgingen in de vastgoedsector zagen als een middel om zich te verrijken, en dit gevoel werd door de regering aangemoedigd.
Maar de zeepbel barstte in 2014. De prijzen daalden omdat er honderdduizenden appartementen leeg stonden. Projectontwikkelaars konden alleen overleven dankzij gunstige leningen van de staatsbanken. De regering is bang voor de mogelijke gevolgen van een reeks faillissementen.
In het midden van 2014 stroomde het geld naar de aandelenbeurs. Investeerders hoopten hier op een hogere opbrengst. Ze werden aangemoedigd door de centrale regering die hoopte met een stijging van de beursaandelen de consumptie van de gezinnen aan te moedigen – omdat investeerders meer zouden uitgeven als hun aandelen stegen – en de schulden van de SOE’s te verminderen door de stijging van de waarde van de aandelen. Dat was in lijn met de beslissing van de Communistische Partij in 2013 dat de markten een ‘doorslaggevende’ rol zouden spelen in het bepalen van de investeringen in de economie.
China in de wereldeconomie
Het succes van China als exportland heeft het ook gevoeliger gemaakt voor beslissingen en trends buiten zijn grenzen. Bij het begin van de groei in de jaren 1980 vertegenwoordigden uitvoer en buitenlandse investeringen slechts een klein onderdeel van de economie. De schommelingen in de wereldeconomie hadden weinig impact. Nu is het omgekeerde waar: China is zeer gevoelig voor bewegingen in de wereldeconomie.
Dit was duidelijk tijdens de financiële wereldcrisis toen het ineenstorten van de exportmarkten een scherpe krimp van de productie veroorzaakte in China. Met een wereldeconomie die een periode van duurzame lage groei ziet aankomen, staan de Chinese exporteurs opnieuw onder druk.
Corruptie en economische vertraging
Een vertraging van de groei stelt ook een probleem voor de heersende klasse. Het vermogen van de partijleiding om de onderling strijdende fracties binnen de partij om te kopen, wordt bedreigd. Dertig jaar groei leverde voldoende geld op om ervoor te zorgen dat elk deel van de heersende klasse een deel van de koek kreeg: het centrale, provinciale, regionale en lokale bestuur, de militairen en de burgerlijke overheden. Dit bracht een einde aan de hevige fractionele gevechten die in de partij hadden gewoed tussen de jaren 1950 en 1970.
De corruptie die deel uitmaakte van dit proces, veroorzaakte ook een zekere rem op de economie en vooral, ze veroorzaakte bij de bevolking een diepe wrok tegen partijbureaucraten. Het Chinese volk zag massa’s geld naar partijleden met de juiste connecties en naar de kinderen van partijleiders stromen.
Xi Jinping die in 2013 president werd, reageerde met arrestatiebevelen tegen leden van de hogere partijrangen en veiligheidsdiensten. Deze harde aanpak had voor een deel als doel zijn rivalen te verpletteren, maar ook onproductieve sectoren van de staatseconomie wakker te schudden en deels de wrok bij de bevolking te verzwakken. Dit project is riskant. Een mislukking zal, net zoals bij de van staatswege gestimuleerde opgang van de aandelenmarkten in 2014-15, zijn gezag voor zijn rivalen alleen maar verzwakken. Hoewel Xi en de huidige leiding altijd hun rivalen in de partij in de gaten houden, maken ze zich meer zorgen over de bedreiging die van de werkende klasse uitgaat.
Lonen en arbeiders
De grootste bedreiging voor het Chinese kapitalisme is de werkende klasse die het heeft voortgebracht.
Waarom verhogen de Chinese heersers niet eenvoudigweg de lonen en zorgen ze niet voor een systeem van sociale zekerheid waardoor het beschikbare inkomen van de arbeiders zou verhogen en ze minder geneigd zouden zijn te sparen? Dat zou de economie opnieuw in evenwicht brengen door de consumptie te stimuleren en de overdreven neiging van de economie tot export en investeringen in te perken.
Het antwoord is niet puur economisch, het gaat om de macht van een klasse.
In de kustprovincies stegen de reële lonen de laatste jaren omdat er een tekort aan arbeidskrachten was ontstaan als gevolg van het één-kind beleid en het geleidelijk einde van het overschot aan arbeidskrachten op het platteland. Gemeentelijke overheden voeren nu systemen van schrale sociale zekerheid in omdat de Communistische Partij vreest voor de politieke gevolgen van een groeiende ongelijkheid.
Maar deze ontwikkelingen zijn beperkt omdat de Chinese regering een zeer hoge graad van uitbuiting van de arbeidskracht moet behouden.
Hogere lonen in China en een munt die vanaf 2005 tegenover de dollar sterker werd, moedigen nu al sommige lokale en buitenlandse investeerders aan hun operaties te verplaatsen naar landen die, zoals Bangladesh en Cambodja, nu goedkoper zijn. Dat is een bedreiging voor de Chinese regering en voor haar wens om in eigen land de graad van accumulatie op een maximum te houden.
Verdere loonsverhogingen of belastingverhogingen voor het bedrijfsleven om de sociale zekerheid te financieren, zouden een groeiend vertrek van bedrijven laten zien. En veel bureaucraten hebben uitgebreid geïnvesteerd in bedrijven – het is in hun belang dat de lonen laag blijven.
Het Chinese kapitalisme is niet sterk genoeg om de kosten van loonsverhogingen te dragen omdat het land achterloopt bij het niveau van productiviteit in het Westen en het is nog ver verwijderd van het ontwikkelen van een geavanceerde productie, behalve in de militaire sector, die in concurrentie kan komen met westerse en Japanse rivalen in meer winstgevende gebieden. De buitenlandse investeringen door Chinese kapitalisten waren geen succes.
De productiviteit kan alleen maar toenemen door kapitaalinvesteringen. Het probleem voor de Chinese kapitalisten is dat, net zoals dat eerder het geval was voor Japan en Zuid Korea, een hogere verhouding van machines ten opzichte van arbeiders in China, wat door marxisten een stijgende organische samenstelling van kapitaal wordt genoemd, zal leiden tot een verdere daling van de winstvoet. Die winstvoet is vanaf de eerste helft van de jaren 1990 al gedaald, van 33 procent in 1985-89 tot 26 procent in 2005-09 volgens sommige schattingen.
De mogelijkheden voor de Chinese (en Hongkong en westerse) kapitalisten om een goedkope en steeds maar groeiende arbeidskracht uit te buiten, heeft waarschijnlijk een grens bereikt. De dalende winstvoet ondergraaft de stimulans om te investeren en zal de komende jaren het groeiritme van de Chinese economie afremmen.
Dat is wat er gebeurde in Japan en Zuid Korea na tientallen jaren van snelle groei in de jaren 1970 en 1980. Het verschil met China is dat dit proces een rol speelt op het ogenblik dat het levenspeil nog ver verwijderd is van wat het was op een gelijkaardig moment in andere landen – het BBP per inwoner bedraagt in China nog maar 7.500 dollar op basis van vergelijkbare koopkracht hoewel dit gemiddelde de dramatische verschillen tussen stad en platteland en tussen de kustprovincies en het binnenland verbergen.
De Chinese kapitalisten zijn ook geconfronteerd met de werkende klasse, die meer zelfvertrouwen wint om terug te vechten. Terwijl hun ouders en grootouders van het platteland kwamen, is de nieuwe generatie van migranten-werkers aan het leven in grote industriesteden gewend geraakt. Zij zijn niet meer geïntimideerd.
Het vooruitzicht van sociale mobiliteit waardoor miljoenen migranten in het verleden in de steden zijn gaan werken en een minderheid onder hen de sociale ladder kon opklimmen, is nu beperkter. De voorheen soepeler sociale en bedrijfsstructuren in de snel groeiende kustprovincies, zijn nu vastgelopen, ze laten minder ruimte voor buitenstaanders om hierop in te spelen. Migranten moeten nu aanvaarden dat zij, net als hun ouders, fabrieksarbeiders zullen blijven. De enige weg voor verbetering is een collectieve weg.
Zoals Karl Marx bijna twee eeuwen geleden voorspelde, heeft het simpele feit van een enorme concentratie van werkers – Foxconn bijvoorbeeld stelt in Shenzen (in de provincie Guangdong) 300.000 arbeiders te werk – een nieuw zelfbewustzijn van hun macht gecreëerd. Zij weten dat als zij gaan staken of op straat betogen, ze de winst producerende machine kunnen stopzetten.
Stakingen die eerst geconcentreerd waren in het industriële hart van Guangdong, spreiden zich nu uit over het hele land. Als centrum van stakingen staat China vandaag aan de wereldtop.
De arbeidersklasse voert strijd in de productie en dit gaat gepaard met strijd in de dorpen tegen inbeslagnames van land ten behoeve van industriële ontwikkeling, ook de strijd van stedelijke bevolkingen tegen giftige activiteiten in hun buurten, en de strijd van de talrijke families die geliefden verloren in de talrijke rampen die de huidige Chinese maatschappij kenmerken – treinrampen, het ineenstorten van scholen, mijnrampen, het zinken van ferryboten en de episodes van massale en fatale voedselvergiftiging. Het Chinese volk beseft maar al te goed dat de officiële partijkaders en stinkrijke zakenlieden mooi profiteren van hun verlies en hun verdriet.
De Chinese autoriteiten verwierven dan wel roem door dertig jaar groei, maar de huidige vertraging van de Chinese economie zou dit wel eens kunnen ondergraven. Het ineenstorten van de beursaandelen wordt, in tegenstelling tot de landroof, het zinken van ferryboten en de mijnrampen rechtstreeks op de rekening van de regering geschreven. De identificatie van Xi met de groei van de beursaandelen was zo groot dat het einde ervan zijn faam van de onoverwinnelijke ‘Big Xi’ zal doorprikken.
De Chinese regering is op zoek naar mechanismen om de groei te herstellen, maar ze is geconfronteerd met de bredere wereldeconomie, met een machtsevenwicht tussen de fracties in eigen rang en het verlangen haar eigen privilegies te beschermen en dit in een economie die uitgaat een hoge graad van uitbuiting van de werkers en de noodzaak haar legitimiteit in de ogen van een onrustige arbeidersklasse te behouden.
Het is onmogelijk te voorspellen hoe deze spanningen in het Chinese kapitalisme zich verder zullen ontwikkelen, maar de omvang van de economie en van de arbeidersklasse is zo groot dat de komende ontwikkelingen in de hele wereld gevoeld zullen worden.
Dit stuk verscheen oorspronkelijk op Redflag. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.