In een recent artikel (1) maakt Ronald Janssen, economisch adviseur bij de Europese vakbeweging, een haarscherpe analyse van de manier waarop de Europese Commissie met gegevens omspringt. Het doet er blijkbaar niet toe hoe een statistiek verloopt, wat de cijfers zijn, de diensten van commissaris Rehn, de beruchte DG ECFIN (2), zullen er altijd wel een bevestiging in zien dat de lonen de boosdoener zijn. Ik geef hier een eigen verwoording gebaseerd op de bevindingen van Janssen; voor de technische details kan men er het artikel zelf op naslaan.
Voor DG ECFIN is en blijft het “exportwonder” Duitsland het te volgen voorbeeld. “Wordt competitief zoals Duitsland en de economische problemen smelten als sneeuw voor de zon”, daar komen alle aanbevelingen van de Commissie op neer. En waar haalt Duitsland die competitiviteit? Dat weet toch iedereen: de Duitse lonen worden sinds Gerhard Schröder streng onder controle gehouden, en stegen aanzienlijk minder dan in de andere lidstaten. Hou dus je lonen onder de duim, en alles komt in orde.
Het probleem is dat de EU-statistieken zelf dit simpel verhaaltje helemaal niet bevestigen. Onderstaande grafiek toont voor diverse landen (3) door welke factoren de groei (in %) van de export van industriële producten bepaald werd; het gaat over het gemiddelde over de periode 1999-2009. Wat boven de nullijn ligt betekent toename, groei; wat eronder ligt is afname (negatieve groei). Het blauw gedeelte is de factor ‘buitenlandse vraag’. Men ziet bv. dat de toenemende buitenlandse vraag verantwoordelijk is voor een groei van de Franse export met ongeveer 2,1%; voor Spanje is het wat minder, voor Duitsland is het iets meer, voor Italië nog iets meer.
Dan is er een tweede bijdrage tot de exportgroei, het rode gedeelte: de niet-prijsgebonden competitiviteit. Dat heeft te maken met de degelijkheid van de producten, hun aantrekkelijkheid, onvervangbaarheid, innovatief gehalte enz. De Italiaanse bedrijven presteren op dit vlak blijkbaar slecht: een negatieve bijdrage tot de exportevolutie van ongeveer 4%. Ook voor Frankrijk is het een negatieve invloed van ongeveer 1,4%. Voor Duitsland daarentegen geeft dit een positieve bijdrage van circa 0,7%.
En dan komen we aan de derde factor in de evolutie van de uitvoer: de prijscompetitiviteit. Wie hetzelfde product op de markt brengt tegen een lagere prijs heeft vanzelfsprekend een competitief voordeel. Maar hoeveel bedraagt dit? Het zijn de roze blokjes, en zoals men onmiddellijk vaststelt verdwijnt hun belang in het niet tegenover de twee andere factoren!! Een positieve bijdrage van rond de 0,25% voor Duitsland, een negatieve van misschien 0,1% voor Frankrijk, en nog minder voor het EU-gemiddelde (4). Nou moe!
Het hele verhaal over de loodzware loonlast komt hier wel op heel losse schroeven te staan! En dat men de beschuldigende vinger naar de werknemers en de vakbonden maar vlug intrekt. Op de buitenlandse vraag hebben die vooralsnog geen invloed, en wat de producten zelf betreft (kwaliteit, innovatie etc.), dat is de verantwoordelijkheid van de bedrijfsleiders. Om het heel concreet te maken: de Italiaanse Fyratreinen waren inderdaad een voorbeeld van negatieve niet-prijsgebonden competitiviteit. Maar dit moet helemaal op het conto geschreven worden van de bedrijfsleiding van producent AnsaldoBreda, niet van de werknemers.
Nu is het contrast tussen discours en feiten, tussen de petieterige roze blokjes in bovenstaande grafiek (5) en de mantra over de loonkost dermate in het oog springend dat zelfs de Commissiediensten een beetje in verlegenheid raken. Maar daar wordt een mouw aan gepast! Ik citeer Ronald Janssen: “Volgens DG ECFIN heeft een decennium van loonstagnering in Duitsland de winstmarge ‘aanzienlijk en duurzaam’ hersteld, waardoor de bedrijven de financiële middelen in handen kregen om te investeren in innovatie en in nieuwe moderne productiecapaciteit. ” Aha, loonkost speelt dan misschien wel een geringe rol in de exportgroei als dusdanig, maar wat bedrijven niet uitgeven aan lonen kunnen ze uitgeven aan investeringen, vernieuwing enzovoort. Duitsland kon door zijn ijzeren greep op de lonen meer investeren dan de andere! Dus toch maar de lonen matigen?
Voor een tweede maal kan Ronald Janssen het discours van DG ECFIN doorprikken op basis van EU-statistieken. Want wat laat een grafiek van de investeringsgraad zien? Die van Duitsland ligt systematisch onder het gemiddelde van de eurozone! Men moet geen Harvarddiploma hebben om in te zien dat minder investeren, en de lonen minder laten groeien dan elders zich noodzakelijkerwijs vertaalt in … hogere winsten.
Hebben de medewerkers van DG ECFIN, waarvan er waarschijnlijk verschillende wél een Harvarddiploma hebben, dan geen enkele beroepseer meer, en schrijven ze zonder scrupules die geleerde propagandastukjes ? Nee hoor, en ook dat legt Janssen fijntjes uit. In dat soort literatuur staan er allerlei “genuanceerde” formules: hogere winstmarges kunnen tot hogere investeringen leiden , er zou een positief effect kunnen zijn, inzoverre dat zus en zo … De wetenschappelijke integriteit is gered! Maar de boodschap voor het grote publiek en van de beleidsmakers blijft onverstoord de mantra van de loodzware loonkost.
Noten :
1) Ronald Janssen, Unveiling DG ECFIN Thinking on Competitiveness, Social Europe Journal, 5 maart 2014, online: http://www.social-europe.eu/2014/03/unveiling-dg-ecfin-thinking-competitiveness
2) DG staat voor directoraat-generaal, de “ministeries” van de Europese Unie. DG ECFIN is de dienst voor economische en financiële zaken, onder commissaris Olli Rehn.
3) Het gaat dus over Frankrijk, Duitsland, Italië, Spanje en het gemiddelde over de hele Europese Unie.
4) De ruitjes geven de resulterende exportgroei. Voor Duitsland valt dit samen met de bovenrand van de staaf, omdat alle bijdragen positief zijn. Voor Frankrijk is er de positieve bijdrage van ongeveer 2,1% voor de buitenlandse vraag (blauw) en de negatieve van loon en niet-prijsgebonden factoren, samen ongeveer -1,5%. Het resultaat is bijgevolg een groei van 2,1% – 1,5% = 0,6%, wat overeenkomt met het midden van het ruitje.
5) … en gelijkaardige statistieken, want het gaat hier absoluut niet om een recente ‘ontdekking’.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Ander Europa .