In een van de vele verhaaltjes van Rudyard Kipling (1865-1936) verschijnt een bergbewoonster van het volk der Pahari. Als baby bekeerd tot het christendom woont ze op de flanken van de Himalaya in bij Britse missionarissen. Ze heet Lispeth, een plaatselijke vorm van Elizabeth. Ze leest graag, gaat naar de zondagsschool, spreekt Engels en houdt van wandelen. Op een dag, ze is zeventien, wordt ze verliefd op een Engelsman die ze ernstig gekwetst op haar wandeling aantreft. Als hij genezen is gaan we trouwen, verklaart ze tot groot schandaal van de domineesvrouw die haar, samen met haar echtgenoot, kapittelt over haar ongepaste manier van doen.
Kipling legt ons niet uit waaruit dit onwaardig gedrag bestaat, maar dat is meteen duidelijk voor elke Britse lezer van zijn tijd: de kleinburgerlijke welvoeglijkheid en, uiteraard, de rassenscheiding. “Er is een grote dosis christendom nodig om niet verliefd te worden op het eerste gezicht”, denkt de domineesvrouw, gevolgd door “zij geeft zich over aan een barbaarse en hoogst ondelicate gekte”. De bekrompenheid en de kleingeestigheid van een bepaalde Europese cultuur komt tot uiting in deze commentaartjes.
Maar het meest interessant in dit verhaal is de opmerking van diezelfde vrouw als ze aan de genezen Engelsman uitlegt dat Lispeth “een kind is en, ik ben bang, in haar hart heidens”. Wat niet verhindert dat de Engelsman haar het hof maakt, belooft terug te komen om haar te trouwen (gehoor gevend aan de raad van de domineesvrouw Lispeth te kalmeren met deze valse belofte). Kort daarop verdwijnt hij.
Lispeth wacht vergeefs op zijn terugkomst en wanneer zij de waarheid te weten komt, trekt ze de conclusie dat de christelijke godsdienst een leugen is en verlaat ze de domineeswoning om terug te keren tot haar volk, zelfs voor een man die haar slaat. “Er is geen wet die een verklaring kan geven aan de wispelturigheden van de heidenen”, besluit de domineesvrouw, “ik denk dat Lispeth altijd een ongelovige is geweest”.
De uitlatingen van de domineesvrouw tonen aan dat de inhoud van een religie niet wordt bepaald door haar geloofsartikels en dogma’s, maar door de wijze waarop een zekere sociale laag of klasse ze interpreteert. Een echte christen doet zijn huwelijksaanzoek zoals dit in zijn milieu betaamt. Een dergelijk “culturalistische” houding in verband met de godsdienst schept schijnheiligheid, hypocrisie. Geen enkele religie ontsnapt aan de door de cultuur van een bepaalde sociale klasse bemiddelde interpretaties. Wat me doet denken aan een uitspraak (ik denk van Maxime Rodinson) : “De Koran zegt wat de moslims denken wat de Koran zegt. Dat geldt natuurlijk evenzeer voor de bijbel en andere heilige schriften.”
Foto : Zuster Cristina Scuccia, de winnares van The Voice Italië