Sommige culturen hebben (of hadden) wereldsucces, zoals de Chinese cultuur, die van de Romeinen, het christendom. Geen enkele “wet”, hetzij een idealistische, mechanische of dialectische, volstaat om de opkomst of de inhoud van een cultuur afdoend te verklaren. Het toeval of de “contingentie”, zoals de historici zeggen, speelt daarbij een belangrijke rol. Wat niet wegneemt, om de ware marxisten niet te doen steigeren, dat de begrippen van het historisch materialisme, fundamenteel zijn in het begrijpen van de cultuurvorming. Nemen we de islam als voorbeeld, die niet alleen een godsdienst is, maar een cultuur op zich. Ik baseer me op de ideeën van de Franse historicus, socioloog, marxist en arabist Maxime Rodinson (1915-2004) in zijn boek Mohammed. Een Biografie.
Voor de 6de eeuw waren de Arabieren, meer bepaald de bedoeïenen, verdeeld in verspreide, nomadische en uitgehongerde clans en stammen. Er bestond geen opperste autoriteit om hun onderlinge zaken te regelen (zoals een staatsvorm). Het waren, volgens de terminologie van de antropologen (en van Marx), “barbaren”. Ze beoefenden het pastorale nomadisme, pleegden rooftochten en voerden oorlog onder elkaar of ten behoeve van de twee keizerrijken Byzantium en Perzië die elk de handelsroutes wilden controleren. De beschaafde Arabieren, zij die in een staat leefden (Zuid-Arabië, Rome of Perzië) waren geheleniseerd , gekerstend, gejudaïseerd of overgegaan tot de leer van Zoroaster.
“Hoewel deze nomadische populaties hier en daar ongelijkheid kenden, maakte de armoede van hun woongebied hen regelmatig tot gelijken in hun ellende. Deze gelijkheid produceerde een ideologie met als centrale elementen eergevoel en vendetta. “Deze idealen, deze organisatorische krachten van hun maatschappelijk en individueel leven (trouw, volharding, gastvrijheid, etc.) resulteerden niet in enige opvatting over het hiernamaals. Ze kwamen allen terecht bij de mens. De mens was het hoogste waarde voor de mens. Maar het gaat om de mens in de maatschappij, om de mens ingekapseld in zijn clan of in zijn stam. Daarom typeert W. Montgomery deze ideologie als “tribaal humanisme”.” (Mijn vertaling, H.P.)
De vendetta stoelde op gelijkheid. Elk lid van de stam is gelijk aan elke andere stamgenoot. De autoriteit hing af van het persoonlijke prestige. Op een algemene vergadering van de clan kon het veto van een enkele een beslissing tegenhouden.
Maar niets is eeuwig, God uitgezonderd. De handelsactiviteiten versterkten de ongelijkheid in de Arabische clans en joodse en christelijke ideeën sijpelden binnen want de clans leefden in een omgeving van joodse en christelijke boeren. Vendetta’s en contra-vendetta’s werden een rem op het sociale leven.
“De rivaliteit van de clans werd ondraaglijk. Het werd nodig om elk individu te oordelen naar zijn daden zonder dat de hele groep medeverantwoordelijk werd gesteld. Als hij in de deze wereld als individu werd beoordeeld dan moest dit des te meer het geval zijn in de andere wereld, in het aanschijn van Allah. Allah die de mensen had geschapen was ook dus ook rechtvaardig tegenover zijn kinderen. Hij kon geen uitzondering maken voor een bepaalde clan of stam zoals de kleine goden die door die groep werden geëerd dat deden.”
Er was dus een dwingende autoriteit nodig, met als fundament een ideologie die slechts religieus en monotheïstisch kon zijn. Deze ideologische ontwikkeling was niet bewust; het ging niet om een door een of ander individu opgevat plan, met politieke en/of manipulatieve bedoelingen. Het ging integendeel om wat men een “historische noodzaak” kan noemen.
Er verschenen bij de Arabische nomaden hanif, individuen die kozen voor het monotheïsme, zonder daarbij te kiezen voor het christendom of het jodendom. Een van hen was Mohammed (ca 570-632), geroepen door God, zijn boodschapper, een man met sterke mystieke eigenschappen die werd aangesproken door God doorheen de engel Gabriël. De goddelijke boodschappen hielden morele en sociale gedragingen in. Mohammed, een man van arme afkomst, viel de hoogmoed en het egoïsme van de rijken aan, wat blijkbaar een belangrijke rol heeft gespeeld in de bekering van brede bevolkingslagen.
De Profeet was een oprecht man met betrekking tot de goddelijke boodschappen, maar het kan zijn dat hij in bepaalde politieke of militaire omstandigheden een eigengereide boodschap de wereld instuurde, bijvoorbeeld na zijn nederlaag in de slag van Ohod, de 21ste maart 625: “Versaag niet, wees niet bedroefd. Jullie hebben de bovenhand omdat jullie gelovigen zijn.” (Koran, 3:133). De Profeet van de onderwerping aan de enige God, islam in het Arabisch, maakte gebruik van prediking, diplomatie en indien nodig moord en oorlog. Zijn actie resulteerde in de eenmaking van de Arabische stammen en clans en dat was het vertrekpunt voor de verovering van grote gebieden in Azië, Afrika en Europa.
Het feit dat onder de hanif Mohammed het initiatief nam om te strijden voor de Arabische eenmaking onder het gezag van een geopenbaarde godsdienst, is te danken aan zijn kwaliteiten en aan gelukkige omstandigheden. De gelovigen zullen zeggen dank zij God. Ik geloof eerder dat een van de hoofdredenen werd vermeld door een metgezel van de Profeet, Mohammed ibn-Maslama: “De harten zijn veranderd en de islam heeft de bondgenootschappen (tussen de diverse clans) uitgewist.”
Gods boodschappen werden onder het kalifaat van Othman (644-656) verzameld: deze canonieke tekst draagt de titel Koran, d.w.z. de voordracht. Het is een heilig boek en geen theologisch traktaat. De interpretatie van de soms geheimzinnige en duistere soera’s is het werk van de theologen, wat verklaart waarom de wereld van de islam een variëteit van religieuze, sociale en juridische voorschriften vertoont. Wat niet wegneemt dat het om een specifiek cultuur gaat.
fotomontage: SAP