Ik ben een sprokkelaar van citaten, zinnen die mijn aandacht trekken, al weet ik niet altijd goed waarom. Ik schrijf ze op. Dan gaat de tijd eroverheen. Waarna ik ze weer weggooi. Maar niet altijd, want soms gebeurt er iets: een citaat verwijst naar een ander en vult het aan; een derde schijnt die twee tegen te spreken en een vierde verduidelijkt waarom ik die eerste ooit opgeschreven heb. Als ’t zover komt, dan maak ik daar een sausje van. Ik giet de citaten naar eigen smaak uit hun verband en als het zootje pakt, meng ik het in een blogslaatje als dit.
In 2013 publiceert de Vlaamse schrijfster Anne Provoost een pleidooi voor het verzonnen verhaal. (1) Dat heeft volgens de auteur een nuttige functie. Al lezend verlaat je de banale werkelijkheid en betreed je het grotere veld dat door de verbeelding ontsluierd wordt. Dat begrijp ik niet goed en daarom schrijf ik het op.
Ik ben blij dat ik het bijgehouden heb, want een jaar later stoot ik op een uitspraak van de Spaanse schrijver Juan Marsé: ‘De verbeelding is een vorm van rebellie tegen de werkelijkheid. (…) Eigenlijk is het centrale thema altijd schijn en werkelijkheid, de spanning tussen wat de dingen lijken te zijn en wat ze werkelijk zijn. Dat thema heb je al bij Don Quijote: de wereld is zoals hij is, maar de vraag is of hij niet ook anders zou kunnen en moeten zijn. Met meer rechtvaardigheid, gelijkheid en solidariteit.’ (2) Het abstracte grotere veld van Provoost wordt door Marsé concreet ingevuld: het bestaat uit de werkelijkheid plus de onvervulde mogelijkheden.
Dat het nuttig is om onvervulde mogelijkheden aan de werkelijkheid toe te voegen valt gemakkelijk te begrijpen — het maakt de banale werkelijkheid van Provoost draaglijk — maar waarom doe je dat via het schrijven/lezen van fictie? Het antwoord zit vervat in een derde citaat dat ik in dit sausje gedraaid heb. Daarin heeft Rudy Rottier het over Spinoza: ‘De weg die door de denker wordt aangereikt loopt langs drie sporen die overeenkomen met drie vormen van kennis: kennis die ontspruit aan het rationele denken, kennis die voortspruit uit de verbeelding en tenslotte ook nog de intuïtieve kennis.’ (3) De verbeelding levert, net zoals de rede — maar op een andere manier — kennis op; de intuïtie, die je kunt definiëren als verbeelding die uit on(der)bewuste bronnen opborrelt, doet dat eveneens. De stelling wordt bevestigd door de Spaanse auteur Javier Cercas: ‘Zoals u weet’, zegt Cercas, ‘postuleerde Aristoteles het bestaan van twee waarheden: de historische waarheid en de waarheid van de poëzie of wat we tegenwoordig ‘literatuur’ noemen.’ Hij vervolgt: ‘Dat zijn twee antagonistische waarheden: de historische waarheid is een feitelijke waarheid, concreet, specifiek, een waarheid die wil vastleggen wat er met bepaalde personen op een bepaald tijdstip op een bepaalde plaats gebeurde. De waarheid van de literatuur daarentegen, is een (…) waarheid die wil vastleggen wat er op een willekeurig moment en op een willekeurige plaats met alle mensen gebeurt.’ En wat daarna komt is toch wel straf: ‘Die laatste waarheid is de waarheid van de literatuur (…), een roman of een gedicht schrijven betekent verraad plegen aan de feitelijke, concrete waarheid van de geschiedenis, om trouw te zijn aan de morele en universele waarheid van de literatuur, een waarheid die Aristoteles zelf zonder meer superieur achtte aan de historische waarheid. Mario Vargas Llosa heeft dat “de kunst van het vertellen van de waarheid van leugens” genoemd.’ (4)
Allemaal goed en wel, maar het sausje smaakt inmiddels al te zoet. We voegen er een lepel zuur aan toe: ‘Literatuur vormt allang niet meer het geweten van de samenleving; ze is nog uitsluitend koopwaar. En alleen de literatuur die het best aansluit bij wat de markt op een zeker moment verlangt (het is overigens niet duidelijk wat dat precies is), is nog van belang.’ (5) Vraag is of Hans Vandevoorde daarmee akkoord gaat wanneer hij zegt: ‘‘Literatuur gaat wellicht zelden zo ver dat ze een direct belang heeft voor de maatschappij of voor het leven, maar de kwaliteit van die maatschappij en dat leven kan verhoogd worden door het ademloos staren naar woorden als naar regendruppels.’ (6) Mooi gezegd van deze Hans, maar het recept van mijn sausje is pas volledig als ik er dit snuifje van mezelf aan toevoeg: ‘Alsmede door het ondermijnen van de veralgemeende markteconomie, beter bekend als kapitalisme.’ (7)
(1) Anne Provost. Eerlijk waar? Over het desavoueren van het verzonnen verhaal, de Nieuwjaarslezing (2013) voor Het zoekend hert, uitgegeven door Luster (48 blz., 14,95 €). Het fragment is te lezen op http://www.anneprovoost.be/nl/pmwiki.php/Essays/FictieMacht.
(2) Juan Marsé over zijn roman Ringo, in DSL 28.03.2014.
(3) Rudy Rottier. De naakte perenboom. Op reis met Spinoza. 2013. Uitg. Atlas/Contact.
(4) Javier Cercas. De waarheid van de vampier. Lezing bij de opeing van het nieuwe seizoen van het Brusselse literatuurhuis. In DSL, 23 september 2011.
(5) Marc Reugebrink. Het juiste schrijverschap. De Standaard, 8 september 2011.
(6) Hans Vandevoorde. De waarde van literatuur. In Rekto Verso nr 60. Februari-maart 2014. Ps. 34 e.v.
(7) Flor Vandekerckhove, hier zopas bedacht voor dit blogslaatj
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op De Laatste Vuurtorenwachter.