Ook 70 jaar na de ineenstorting van de nazi-dictatuur houdt de Holocaust al zijn historische en morele lading. Pepijn Brandon verkent in dit oorspronkelijk in 2010 verschenen artikel de filosofische en historische bijdrage van het marxisme aan het verklaren van het onverklaarbare. We publiceren het vandaag bij de 70e verjaardag van de bevrijding van Auschwitz door het Rode Leger opnieuw. We willen het opdragen aan alle slachtoffers van de Nazi-terreur.
“… want om de bodem van het hele universum te beschrijven is geen taak om licht ter hand te nemen …”
Dante Alighieri, De Goddelijke Komedie: Inferno, Canto XXXII
Geconfronteerd met Auschwitz staat het marxisme voor dezelfde onmetelijke taak als elke andere systematische sociale theorie. Hoe is het mogelijk een vorm van rationaliteit te ontdekken achter georganiseerde waanzin, achter de industriële, bureaucratisch geplande en met precisie uitgevoerde vernietiging van een categorie mensen die tot minderwaardig is bestempeld?
De moeilijkheid komt niet voort uit de aantallen slachtoffers. De geschiedenis van de voorbije honderd jaar is bezaaid met massagraven, van Verdun tot de Goelag, van My Lai tot Gaza. Net zoals in de romans van Kafka de machteloosheid niet voortkomt uit het specifieke onrecht dat zijn hoofdpersonen wordt aangedaan maar uit de willekeur en het gebrek aan motief bij de ambtelijke voltrekkers, zo is het de schijnbare zinloosheid die de nazi-genocide verheft tot een aparte, ongrijpbare vorm van het kwaad. In alle andere genoemde voorbeelden was massamoord een door de opdrachtgevers ingecalculeerd bijproduct bij het nastreven van een ander sociaal doel: imperiale expansie, versnelde industriële ontwikkeling, of koloniale dominantie. Met Auschwitz verschijnt massamoord niet als bijproduct, maar als doel op zich.
Voor sommigen houdt elke poging, of misschien zelfs elk recht om te verklaren daar op. De nazi-genocide was een unieke opwelling van het slechtste dat in de mens verscholen zit. Maar hoe begrijpelijk deze houding ook is, ze brengt ons niet verder in de zoektocht naar de wortels van Auschwitz, en helpt ook niet te begrijpen in welke opzichten de historische context waarin de nazi-genocide kon ontstaan uniek was, en in welke niet. Zoals de Italiaanse marxist Enzo Traverso stelt: “Het erkennen van Auschwitz” historische uniciteit kan alleen betekenis hebben als het helpt om een vruchtbare dialectiek op gang te brengen tussen herinnering aan het verleden en kritiek op het heden. Het doel moet zijn om de vele draden te belichten die onze wereld verbinden met de zeer recente wereld waarin deze misdaad werd geboren.’
Dat laatste is het doel dat verschillende marxistische denkers zich stelden sinds het moment dat duidelijk werd welke proporties de Jodenvervolging in het Derde Rijk aannam. Zoals te verwachten, kwamen ze daarbij tot heel verschillende inzichten.
Essentialisme
Wat alle verschillende marxistische benaderingen echter met elkaar gemeen hebben, is de verwerping van het soort nationaal essentialisme dat de discussies over Auschwitz maar al te vaak kenmerkt: dat van een voorbestemde Duitse daderrol tegenover een eeuwig Joods slachtofferschap. Inderdaad waren alle Joden voor de nazi’s potentieel slachtoffer, maar zeker niet alle Duitsers waren potentiële daders en lang niet alle feitelijke daders waren Duits. Joden waren ook niet de enige slachtoffers, ‘slechts’ de prominentste groep, naast Sinti en Roma, homoseksuelen, communisten, gehandicapten en vele anderen die door de nazi’s gebrandmerkt werden voor vernietiging.
Een tweede gemeenschappelijk kenmerk van marxistische benaderingen is de verwerping van verklaringen die de wortels van de Holocaust uitsluitend zoeken in de geest van Hitler en de gehoorzaamheid van de führer-staat aan zijn plan. Er is geen twijfel mogelijk over Hitlers persoonlijke verantwoordelijkheid voor de genocide, waarvoor hij alle ideologische ingrediënten aanleverde.
Maar sociaal-historisch onderzoek in de afgelopen decennia heeft ook laten zien dat de weg naar de ‘Endlösung’ zigzaggend en op de tast verliep, zonder dat zelfs Hitler en zijn getrouwen aan het begin al wisten hoe ver hun eigen vernietigingsdrang hen zou brengen. De overgang van rabiaat racisme naar afzondering en uitsluiting, naar uiteindelijk de totale vernietiging, was een proces van radicalisering van het nazi-project zelf waarin verschillende delen van de bureaucratie en de elite elkaar aanvulden, beconcurreerden, soms in de wielen reden en soms voortstuwden.
Het marxisme is, onder andere, een poging tot het vinden van structurele, sociale oorzaken voor historisch handelen. Maar dat is niet hetzelfde als zeggen dat achter elke misdaad een zak geld staat, zoals in Heartfields bekende montage over “de ware betekenis van de Hitlergroet”. De kritiek dat marxisme alleen, of vooral, zou bestaan uit het geven van zo’n direct economische verklaring, is een karikatuur. Hoe belangrijk het ook is om de medeplichtigheid aan te tonen van de grootindustrie, van Zyklon B-producent IG Farben tot IBM, voor het verklaren van de Holocaust schiet het tekort. Joodse onteigening en slavenarbeid in de kampen waren winstgevend, de gaskamers waren dat niet. En op het moment dat de genocide op zijn hevigst was, vormde de moordindustrie zelfs een grote last voor de instortende Duitse oorlogseconomie.
Het ontbreken van een directe economische drijfveer pleit het kapitalisme echter niet vrij, en een verklaring van de economische wortels houdt daar ook niet op. Al in 1947 betoogden Horkheimer en Adorno dat de methodes waarmee de massamoord werd uitgevoerd zelf een perfectionering waren van de logica van het kapitalisme, waarin menselijke relaties worden gereduceerd tot boekhoudkundige grootheden, te vervatten in statistische trends en bureaucratisch vastgestelde doelen.
Fabriek van de dood
Auschwitz als fabriek van de dood werd voortgebracht door de specifieke vorm van rationaliteit die het kapitalisme eigen is, en voerde die rationaliteit tegelijk tot het punt waarop die omsloeg in absolute waanzin. Arbeidsdeling binnen een vast hiërarchisch kader gaf de daders de mogelijkheid om elk hun eigen mechanische handeling uit te voeren, zonder zich verantwoordelijk te voelen voor het totaalproces. De politieagent, treinbestuurder, kampwacht en bediener van de gaskraan deden ieder gewoon hun werk. Dat creëerde de mentaliteit van totale vervreemding, die Hannah Arendt in het kader van het proces-Eichmann omschreef als “de banaliteit van het kwaad”.
Deze benadering helpt veel beter dan theorieën over Duitslands historische achtergeblevenheid (de “Sonderweg”) te verklaren waarom de nazi-genocide kon plaatsvinden in een van de modernste, meest ontwikkelde industriële naties van dat moment. Dat is nog geen antwoord op de vraag in welke historische context en door welke historische actoren de in het kapitalisme verborgen potentie tot industriële massamoord werd omgezet in realiteit. Maar het is een essentieel deel van de beantwoording van de daaraan voorafgaande vraag waarom de nazi-genocide überhaupt kon plaatsvinden, en vormt daarmee een van de meest beangstigende inzichten die het marxisme biedt.
Net zoals het zien van een kleurenfilm van Hitlers bijeenkomsten plotseling de historische afstand wegneemt die is gecreëerd doordat we ons nazi-Duitsland alleen kunnen inbeelden in zwart-wit, neemt het marxisme zo de sluier weg waarin de Holocaust een onderdeel is van een afgesloten verleden, en maakt de nazi-genocide tot een aspect van de geschiedenis van onze eigen tijd. Het verwoest de geruststellende gedachte dat het kwaad geschied is, de daders zijn gestraft of verdwenen, en de oorzaken met elk verstreken jaar een jaar verder in het verleden liggen.
De historiciteit van Auschwitz
In december 1938 schreef Leon Trotski: “Het kost geen moeite om ons voor te stellen wat de Joden te wachten staat bij de uitbraak van de komende wereldoorlog. Maar zelfs zonder de oorlog betekent het volgende stadium in de ontwikkeling van de wereldreactie zonder twijfel de fysieke uitroeiing van de Joden.” Hoe vanzelfsprekend Trotski’s waarschuwing ook lijkt voor ons die zijn opgegroeid in de lange schaduw van Auschwitz, in zijn tijd gaf hij blijk van grote voorzienigheid.
Een maand eerder had de grootschalige pogrom plaatsgevonden die bekend werd als de Kristallnacht. Deze gebeurtenis markeerde de overgang naar een nieuwe fase in de rassenpolitiek, van uitsluiting naar actieve verdrijving, die met de deportatie van de zogenaamde ‘Ostjuden’ in gang was gezet. Van de fysieke uitroeiing van een heel volk was geen sprake. De eerste gaskamers werden in 1940 gebouwd in het Oostenrijkse Schloss Hartheim voor de ‘gedwongen euthanasie’ van geestelijk en lichamelijk gehandicapten. Tot midden 1941 zaten in de concentratiekampen meer communisten en sociaal-democraten dan Joden.
De omslag van verdrijving naar vernietiging vond plaats in 1941 in de context van operatie Barbarossa. Zogenaamde Einsatzgruppen vermoordden gericht honderdduizenden Joden in bezet gebied in Oost-Europa, en in West-Europa werden grote razzia’s uitgevoerd. Het besluit tot de Endlösung werd in januari 1942 genomen op de Wannsee-conferentie, en viel samen met het keren van de kansen aan het Oostfront.
Een van de redenen om de vorm van vernietiging te veranderen was de hoge belasting van de Einsatzgruppen zelf. SS-leider Heinrich Himmler gaf dit impliciet toe en toonde tegelijkertijd het diepe cynisme van de nazi-ideologie in een toespraak voor zijn generaals in 1943: ‘Jullie weten allemaal hoe het is als daar 50 doden liggen, of 100, of 500. In staat te zijn geweest om dat te doen, en toch beschaafd te blijven, dat is wat ons groot heeft gemaakt.’
Daders
Een aantal grote sprongen en beslissende keuzemomenten scheidde november 1938 van januari 1942. Dat Trotski beter dan veel tijdgenoten het vervolg overzag, kwam voort uit zijn inzicht in het karakter van het fascisme. Voor veel linkse auteurs was de nazi-staat “alleen” de ergste vorm van de dictatuur van het kapitaal. Slavoj Zizek, de belangrijkste kritische filosoof van dit moment, herhaalde deze theorie in een interview: “Het fascisme is simpel, het is de conservatieve reactie die uit de hand loopt”.
Voor Trotski was het fascisme niet zo eenvoudig. Hoewel het waar is dat een aantal belangrijke grootindustriëlen Hitler vanaf vroeg steunden en de werkgeversorganisaties en politieke elite in 1933 Hitlers machtsgreep faciliteerden, groeide het nazisme op als een reactionaire massabeweging “van onderaf”. De kaders van de partij werden in grote meerderheid gerecruteerd uit de middenklassen en de sociaal marginalen, die zich in een toestand van extreme crisis gemangeld voelden tussen de bankiers en schuldeisers aan de ene kant, en links en de vakbonden aan de andere.
De Joden personificeerden de haat naar beide kanten: zowel in de vorm van het “Joods-bolsjewistische complot”, als in die van de “Joodse bankiers”. Militant racisme vormde een bindmiddel voor de massabeweging. Het andere bindmiddel was dat Hitler sociale reactie aankleedde als revolutie, waarin de “gewone man” bevrijd zou worden van de chaos en onzekerheid die hem zou zijn opgedrongen door het internationale financierskapitaal, om opgenomen te worden in een volksgemeenschap van politieke orde, sociale stabiliteit en militaire eer.
Juist het karakter van een massabeweging stelde de nazi’s in staat om te doen waar de “normale” autoritaire partijen in faalden: het met wortel en tak uitroeien van elke vorm van georganiseerde weerstand vanuit de lagere klassen, die de gevestigde orde onder de Republiek van Weimar had belaagd.
Maar in die sociale wortels lag ook de oorsprong van de diepe spanningen tussen de nazi’s en delen van de oude elite, en binnen de nazipartij zelf. De moord op de SA-top in de Nacht van de Lange Messen in 1934 was een signaal aan de radicale leden die met groeiende ontevredenheid wachtten op de beloofde “nationale revolutie”, dat ze zich gehoorzaam moesten schikken in de alliantie tussen de nazi-staat en het kapitaal.
Hoe groter de tegenslagen op het economische en militaire vlak, hoe groter de angst bij de nazi-top dat nieuwe interne botsingen het regime fataal zouden worden. In de ‘zuivering van de maatschappij van de Joodse besmetting’ vond ze een doel dat binnen de kaders van de bestaande orde uitvoerbaar was.
Omstandigheden
Nazi-activisten waren de gangmakers achter de racistische massamoord, die voornamelijk voor de interne consumptie van de beweging bedoeld was: voor de buitenwereld werd de Holocaust verhuld achter eufemismen en schuivende bureaucratische panelen. Maar alleen onder druk van een serie crises kreeg deze vorm van totale maatschappelijke ontsporing haar beslag.
Te zeggen dat de economische crisis van 1929 een beslissende factor was, is een gemeenplaats. In de verkiezingen van mei 1928 haalde de NSDAP 2,6 procent van de stemmen, in 1932 37 procent. Het aantal werklozen in Duitsland was op dat moment zes miljoen, het aantal leden van de SA-knokploegen groeide tot 400 duizend.
Recente marxistische en marxistisch-georiënteerde auteurs, onder wie Arno Mayer en Donny Gluckstein, hebben erop gewezen dat zich op de weg naar Auschwitz nog andere belangrijke crisismomenten bevonden. Eén daarvan was het falen van de nazi’s om binnen de Duitse grenzen in de beloofde welvaart te voorzien. Eind jaren dertig stagneerde de Duitse economie. Het antwoord was het programma van militaire expansie, dat uitmondde in de bezetting en economische plundering van grote delen van Europa en de “ideologische kruistocht” tegen Rusland.
Maar de eerste tegenslagen in die oorlog zelf riepen ook een andere beslissende crisisfactor op: de anst voor een nederlaag die de nazitop uiteindelijk over de dunne rand tussen racistische zuiveringsdrift en calculerende massamoord heenduwde. Het wereldbeeld van Hitler en de zijnen was gevormd door de ineenstorting van de Duitse fronten en de val van het ‘Tweede Rijk’ aan het eind van de Eerste Wereldoorlog, in 1918.
Vijf jaar lang had Duitsland aan de rand gezweefd van een sociale revolutie. Hoe dichterbij de dreiging van eenzelfde catastrofe voor Hitlers regime, des te vastberadener werd de harde kern van de nazi’s in het streven af te rekenen met de groep die zij vanaf het begin hadden aangewezen als de vijfde kolonne. De Joden konden, zoals Horkheimer en Adorno al constateerden, op deze manier niet alleen fungeren als het slachtoffer van de nazi’s, maar op hetzelfde moment als de ingebeelde belichaming van hun diepste angst.
In de dodenmarsen waarin een kwart miljoen Joden werden vermoord, verdwenen tenslotte alle andere motieven achter een laatste uitbarsting van wraakzucht. Maar hoe irrationeel de drijfveren van de daders ook waren, hun eigen dwaze tocht werd voortgedreven door het samenspel van een processen waarvoor historici wel degelijk rationele verklaringen voor kunnen zoeken.
De bijdrage van het marxisme aan deze zoektocht bestaat uit de verbanden die het helpt te leggen tussen het vooroorlogse kapitalisme tijdens zijn ergste bestaanscrisis, het nazisme als contrarevolutionaire massabeweging, en genocidaal racisme als bindmiddel en uitlaatklep voor de interne contradicties binnen die beweging zelf. Die dodelijke mix hielp de Holocaust te maken tot het extreemste voorbeeld van een sociaal systeem dat op zijn weg naar ongeremde vooruitgang, in Marx’ woorden, ‘de nectar alleen kan drinken uit de schedels van de gevallenen’.
Verder lezen:
• Alex Callinicos, ‘Plumbing the Depths: Marxism and the Holocaust’, Yale Journal of Criticism, najaar 2001
• Enzo Traverso, Understanding the Nazi Genocide. Marxism after Auschwitz en De oorsprong van het nazigeweld. Een Europese Genealogie
• Donny Gluckstein, The Nazis, Capitalism and the Working Class
• Arno J. Mayer, Why did the heavens not darken. The “Final Solution” in history
• Primo Levi, Is dit een mens?
• Horkheimer en Adorno, Dialektiek van de Verlichting
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op socialisme.nu .