Grasduinend in een vulgariserend boek van de antropoloog Pascal Picq las ik met de voldoening van iemand die naar Frankrijk is verhuisd het volgende: “De driedubbele Franse uitzondering die stoelt op 1) het antropocentrisme (alles bekijken louter vanuit het standpunt van de mens, los van de natuur), 2) het cartesianisme (de mens niet onder de dieren rangschikken) en 3) een zelfgeproclameerde uitzondering te zijn (op de aardkloot), is een archaïsche opvatting die leidt naar een vorm van autisme, naar een isolement tegenover een wereld vol diversiteit die aan het veranderen is. Ik hoor al (onder de republikeinen “op zijn Frans” van goede huize) de banvloeken “relativisme” en “communautarisme” neerdonderen, alsof het feit dat men zijn eigen cultuur proclameert als universeel geen vorm van communautarisme is.”
Picq is een authentieke Fransman die een loopje neemt met wat zeer veel van zijn landgenoten-citoyens over zichzelf denken, waaronder de Parti Communiste Français, Mélanchon van de Parti de Gauche en nog anderen in het linkse kamp die de éne en ondeelbare republiek en haar “waarden” verheerlijken.
De idee van het universele (burgerlijk) republikeinse model en de waarden waarop het stoelt zijn niet voortgekomen uit een natuurlijke en spontane ontwikkeling die begon in 1789, maar het resultaat van een bewuste politiek gericht op de constructie van een specifiek gevoel dat het cement moet zijn van de natie, d.w.z. een volk dat zich verbeeldt een eenheid te vormen boven alle regionale, religieuze en klassenverschillen heen. Het gaat dus om een ideologie. Zo’n ideologie delen alle natie-staten sinds de 19de eeuw. Maar ze heeft in elk land afzonderlijk een specifieke inhoud, anders kan men de ene natie niet rechtvaardigen tegenover een andere.
Hoe breng je een culturele identiteit tot stand in een land als Pakistan, een multiculureel gebied geboren uit de deling van het Brits-Indische rijk in 1947, een door London gewilde deling, voortgestuwd door de Moslim League van Ali Jinnah, de vader des vaderlands? Wel, door de godsdienst voorop te stellen om zich te onderscheiden van de overige Indiërs (Sikhs, Hindoes, enz.), met alle funeste gevolgen vandien. Maar echt afdoende blijkt het cement niet. Er zijn bijvoorbeeld grote verschillen tussen Baloetzjistan en de Sind, om nog niet te spreken van Oost-Bengalen (het huidige Bangladesh) aan de andere kant van het subcontinent dat tot in 1971 deel uitmaakte van Pakistan.
Maar de meeste Europese natie-staten, in hun strijd tegen het absolutistisch Ancién Régime konden niet uitgaan van de religie om zich een identiteit aan te meten. Neem bijvoorbeeld België, geboren in 1830 door zich af te scheiden van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Hoe moet je mensen onder een nationaal hoedje brengen die in vele opzichten van elkaar verschillen, niet alleen vanuit klassenoogpunt, maar door vele dialecten, twee cultuurtalen, dorpsbewoners die niet verder willen zien dan hun kerktoren en alle anderen wantrouwen, enz.?
De Franse minister Guizot, die de nieuwe staat graag had geannexeerd, merkte in 1838 op: “De Belgen! En dat noemen ze een volk ! Nee, ze spelen voor volk”. “Is het niet tamelijk bespottelijk om België en Portugal, zo’n kleine landjes, naties te noemen?” beweerde in 1843 de Dictionnaire politique van Garnier-Pagès.
De minuscule bourgeoisie en aristocratie die de Belgische staat bestuurde was zich bewust van het probleem en verklaarde openlijk dat er hoe dan ook een nationale identiteit moest geschapen worden. De monarchie en de grondwet (de meest liberale op dat ogenblijk) waren het politiek voetstuk waarop de natie moest worden gebouwd. Maar dat volstond niet. Een nationale ideologie vergt een cultureel luik.
In 1833 doet Jean-Baptiste Nothomb, een van de oprichters van het politieke België, een oproep aan de intellectuelen om een Belgische cultuur te ontwikkelen, “want een zelfbewuste natie is tegelijk een intellectuele en een politieke macht.” Barthélemy Dumortier, volksafgevaardigde, vindt dat een cultuurpolitiek, gezien de Belgische neutraliteit op internationaal vlak, het enige element is waarmee wij een nationale roem kunnen verwerven.
Cultuur wordt de architect van de natie. De kunstenaars gaan aan de slag en genieten van een kunstmarkt in volle ontwikkeling dank zij overheidssteun en een cliënteel van rijke bourgeois en aristocraten. De verheerlijking van de middeleeuwse Vlaamse gemeentenaren door de liberale bourgeoisie, en de verheerlijking van de katholieke zuidelijke Nederlanden verlost van het protestantisme door de Kerk, maken deel uit van de nationale ideologie. Charles Decoster schrijft zijn liberale roman Tijl Uilenspiegel en Hendrik Conscience de Leeuw van Vlaanderen, die hij later zal censureren onder druk van het episcopaat.
We mogen aannemen dat rond 1840 de Belgische natie vorm begint te krijgen en het patriottisme van 1914 is er het resultaat van. Maar het heeft niet mogen duren. De terughoudendheid van de staat om de taalgelijkheid toe te kennen aan de Vlaamse meerderheid zal in de 20ste eeuw zware slagen toebrengen aan het nationale eenheidsgevoel. De Belgische staat bestaat vandaag inderdaad, maar men kan betwijfelen dat het om een natie-staat gaat.
Ik heb eerder de indruk dat Vlaanderen een natie is geworden. Maar om een natie-staat te worden moet het zich afscheiden. Dat is geen klein bier en zo’n avontuur kan funeste gevolgen hebben.