Wat denkt de paus over cultuur? Een interessante vraag. Hij heeft misschien geen hele divisies achter zich zoals Jozef Stalin ooit opmerkte, maar zijn ideologische en politieke invloed is heel reëel. Met de paus bedoel ik de reeks pausen die elkaar zijn opgevolgd sinds Vaticanum II: Johannes XXIII, Paulus VI, Johannes-Paulus I en II, Benedictus XVI en Franciscus I. Elke paus heeft zijn eigenheid, maar als het er op aan komt het geloof en zijn apparaat te verdedigen, hebben ze allen eenzelfde wil.
Wanneer vanaf de 19de eeuw een rationeel denkende en seculier gezinde bourgeoisie een vaste voet aan de Europese grond krijgt, luidt Rome de alarmklok. Als traditionele ideologische waakhond van de grootgrondbezitters, vrezen de plaatsvervangers van Jezus samen met de leidende klasse van het oude regime te verdwijnen. Ze hadden echter niets te vrezen want de bourgeoisie sloot snel vrede met de institutionele godsdienst in het algemeen en met het pausdom in het bijzonder. Dit verhinderde nochtans niet dat Pius IX de 8ste december 1864 de encycliek Quanta cura publiceerde, gevolgd door de beruchte Syllabus errorum, een catalogus van 80 verwerpelijke dwalingen, waaronder het pantheïsme, het socialisme, het absolute rationalisme, het materialisme en het (ook katholieke) liberalisme. Maar de tijden veranderen onherroepelijk en op de duur moet de Kerk volgen, zij het weerspannig en met vertraging.
De opvoeding van de Europese massa’s door de socialistische beweging speelde een niet te verwaarlozen rol in de aanpassing van Rome aan de realiteit. Om de ideologische invloed van de sociaaldemocratische arbeidersbeweging in te dammen organiseerde de Kerk haar eigen arbeidersbeweging. De heersende klasse was niet meer die van het Ancien Régime, maar de industriële bourgeoisie en Rome schaarde zich daarachter. In 1891, beter laat dan ooit, publiceerde Leo XIII de eerste sociale encycliek: Rerum novarum. Maar de ontkerkelijking zette zich voort en Rome besefte dat het tijd werd voor een aggiornamento, voor een aanpassing van de kerkelijke tradities aan de hedendaagse werkelijkheid. In 1962 lanceerde Johannes XIII het concilie Vaticanum II dat drie jaar duurde.
Wie de culturele opvattingen van een instelling wil begrijpen, moet eerst uitgaan van de algemene maatschappelijke structuur waarin die instelling actief is, pas dan kan men de eigenaardigheden van de instelling pas naar waarde schatten. Deze structuur is vandaag de kapitalistische productiewijze, d.w.z. de veralgemening van de productie van ruilwaarden.
Over het kapitalisme zegt de encycliek Centesimus annus van Johannes-Paulus II (2 mei 1992) het volgende: “Als men “kapitalisme” als een economisch systeem aanduidt dat de fundamentele en positieve rol erkent van de onderneming, van de markt, van de privé-eigendom en van de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheid voor de productiemiddelen, van de vrije menselijke creativiteit op economisch gebied, dan is het antwoord zeker positief, al zou men misschien geschikter van “economie van de onderneming” of van “markteconomie” of eenvoudig van “vrije economie” kunnen spreken. Maar als men met “kapitalisme” een systeem bedoelt waarin de vrijheid in de sector van de economie niet geplaatst is in een stevig juridisch kader, dat haar ten dienste van de integrale menselijke vrijheid stelt en haar beschouwt als een afzonderlijke dimensie van deze vrijheid waarvan het centrum ethisch en godsdienstig is, dan is het antwoord beslist negatief.
Sinds Rerum novarum is er fundamenteel geen vernieuwing te bespeuren in de sociale leer van de roomse Kerk. Zolang de werkgever gelovig is, stevig in zijn katholieke schoenen staat en zich paternalistisch bekommert om zijn werkvolk, is het kapitalisme de beste aller werelden. De winst (die een persoon is geworden, of juister een idool: we zitten volop in het fetisjisme) moet “rekening houden met de mens en de aarde”. Noteer dat het Vaticaan het neoliberalisme afwijst, alleszins in zijn uitspraken, maar daarin verschilt het niet van onze sociaalliberalen en zelfs van bepaalde linkse bewegingen die zich beperken tot een kritiek van de “financialisering”.
De sociale opvatting heeft noodzakelijk gevolgen voor de culturele ideeën van het Vaticaan. We nemen als voorbeeld de publiciteit, een van de belangrijke culturele kenmerken van het hedendaagse kapitalisme. Alleen al in de farmaceutische nijverheid wordt meer geld gespendeerd aan reclame dan aan onderzoek. In het jaar Onzes Heren 1997 publiceert het Vaticaan Ethiek in de publiciteit. Dit document erkent dat de reclame “een sterk overtuigingsmiddel is geworden dat vorm geeft aan onze attitudes en gedragingen”, en somt het voor en tegen op van deze vorm van retoriek die de overhand heeft gekregen in onze warenmaatschappij.
Voor: Reclame “is een noodzakelijk onderdeel voor het goed functioneren van de moderne markteconomie, dat bijdraagt tot een economische groei”; hij helpt de mensen “om als goed voorgelichte verstandige consumenten hun beslissingen te nemen”; “hij kan bijdragen tot het scheppen van nieuwe banen”; Politieke reclame kan een bijdrage leveren aan
aan de democratie” ; Reclame kan het leven opmonteren simpelweg door geestig, smaakvol en vermakelijk te zijn.
Tegen: de reclame heeft te dikwijls “een verderfelijke invloed hebben op de cultuur en op culturele waarden ”; “reclame kan vaak ook leiden, tot het verschijnsel van de consumptiementaliteit gericht op het hebben en niet op het zijn”.
Iedere enigszins gecultiveerde ondernemer kan het daar grotendeels mee eens zijn. Het document stelt ook dat de schade veroorzaakt wordt “in” en niet “door” de reclame! Let op de analogie met de verdediging van het kapitalisme: hier wordt de schade veroorzaakt en niet “door”maar “in” het kapitalisme. We kunnen ons afvragen hoe het komt dat een institutie die de moraliteit in haar vaandel draagt zulk een persvers maatschappelijk fetisjistisch systeem goedkeurt. Ik verwijs daarbij naar de vierde afdeling van het eerste hoofdstuk van Het Kapitaal dat de titel draagt “Het Afgodskarakter van de Waar en zijn Geheim” (Amsterdam, 1912, p. 45 e.v.).
Hoe staat de paus tegenover het rationele denken? Hiervoor richten we ons tot de filosoof en paus emeritus Benedictus XVI. In een van zijn sermoenen zegt hij “God zoeken en je door Hem laten vinden: dat is vandaag niet minder noodzakelijk als vroeger. Een zuiver positivistische cultuur, die de kwestie van God verwijst naar het subjectieve, niet wetenschappelijke domein, betekent een capitulatie van de rede, een verzaking van de hoogste mogelijkheden van de mens en bijgevolg een nederlaag van het humanisme, met zeer ernstige gevolgen. De grondslag van de cultuur in Europa is de zoeken naar God en de bereidschap naar Hem te luisteren en dat is vandaag nog steeds de grondslag van elke waarachtige cultuur.” (Le Monde, sept. 2008) Er klinkt een totalitaire ondertoon in deze uitspraak.
Het marxisme verwerpt inderdaad het de positivistische methode maar in zijn mechanische vorm, terwijl Ratzinger het positivisme vereenzelvigt met het filosofische materialisme. Als hij het “rationalisme” verdedigt dan gaat het om een idealistische denkwijze die op een hersenschim berust zoals Friedrich Engels uitlegt in zijn boekje Ludwig Feuerbacht en het einde van de klassieke Duitse filosofie. Op deze pauselijke vermaning reageerde de Franse filosoof Yvon Quiniou als volgt: “de cultuur herleiden tot de beweringen van Benedictus XVI of het denken van de mens ondergeschikt maken aan wat slechts een geloof onder vele is en waarvan het niet zeker is of het de eeuwigheid zal trotseren, komt neer op een a priori norm en een begrenzing van de vrijheid en de ambitie: het ideologische totalitarisme is nabij, zoals de geschiedenis van de officiële Kerk, de Inquisitie en de bemoeienissen op het gebied van de kunsten, jammerlijk hebben aangetoond.” (Le Monde, 20 sept. 2008)
Deze totalitaire pretentie van de institutionele Kerk heeft te maken met de opvatting van de mens in het monotheïsme. In hem (en in de vrouw des te erger) leeft het kwade. God de Vader heeft zijn Zoon onder de mensen gebracht om hen te verlossen. Maar de mens heeft daarbij de bemiddelende leiding nodig van Gods plaatsvervanger in Rome en diens herdershonden, wat gepaard gaat met autoritarisme en indien nodig met dwang. Als men er echter van uitgaat dat de mens noch goed noch slecht is, dat hij zichzelf produceert doorheen de sociale structuren die hij zich aanmeet en de daarbij horende cultuur, dat goed en slecht dus sociale producten zijn, dan komt het er op aan die structuren te veranderen in het voordeel van het goede. Preken zijn hierbij, net zoals elke bemiddelaar tussen mens en God, overbodig. Deze materialistische opvatting is uiteraard onaanvaardbaar voor elke institutionele kerk.
Tekening door Christo Komarnitski.