We publiceren hier een fragment uit hoofdstuk 6 van The Vulnerable Planet van John Bellamy Foster.
In het eerste deel van het hoofdstuk bespreekt Foster de “kwalitatieve verandering in het niveau van de menselijke vernietigingsdrang” die de kapitalistische productie na de Tweede Wereldoorlog kenmerkt. Bij deze transformatie vond een enorme toename plaats in het gebruik van synthetische stoffen die niet gemakkelijk door de natuur kunnen worden geabsorbeerd, en door een radicale uitbreiding van het gebruik van alle vormen van energie, met name fossiele brandstoffen. Deze veranderingen in de patronen van productie, zijn “de voornaamste reden voor de grote versnelling van de ecologische crisis in de naoorlogse periode”, zo schrijft hij. In het vervolg van het hoofdstuk dat we hier publiceren, bespreekt hij de factoren die ten grondslag liggen aan het steeds maar groeiende conflict van het kapitalisme met de natuur.
De vier wetten van de ecologie
Om de ecologische impact van deze trends te begrijpen, is het nuttig om te kijken naar wat Barry Commoner en anderen hebben omschreven als de vier informele wetten van de ecologie:
1. Alles is met alles verbonden;
2. Alles moet ergens heen;
3. De natuur weet het het beste; en
4. Niets komt uit het niets.
De eerste van deze informele wetten, alles is met alles verbonden, geeft aan hoe ecosystemen complex en onderling verbonden zijn. “Deze complexiteit en onderlinge verbondenheid”, schrijven Haila en Levins, “is niet hetzelfde als dat van individuele organismen waarvan verschillende organen zijn geëvolueerd en geselecteerd op basis van het criterium van hun bijdrage aan het overleven en de vruchtbaarheid van het geheel”.
De natuur is veel complexer en variabeler en aanzienlijk veerkrachtiger dan de metafoor van de evolutie van een individueel organisme suggereert. Een ecosysteem kan soorten verliezen en significante veranderingen ondergaan zonder in te storten. Toch betekent de onderlinge verbondenheid van de natuur ook dat ecologische systemen plotselinge, verrassende catastrofes kunnen ondervinden als ze onder extreme stress worden geplaatst. “Het systeem”, schrijft Commoner, “wordt gestabiliseerd door zijn dynamische zelf – compenserende eigenschappen; dezelfde eigenschappen die, als ze overbelast worden, kunnen leiden tot een dramatische instorting.’ Verder, is het ecologische systeem een versterker, zodat een kleine verstoring op de éne plaats, lang vertraagde effecten op grote afstand elders kan hebben.” (1)
De tweede wet van de ecologie, alles moet ergens heen, herhaalt een fundamentele wet van de thermodynamica: in de natuur is er geen definitief afval, materie en energie worden bewaard en het afval geproduceerd in het éne ecologische proces wordt gerecycled in een ander. Bijvoorbeeld, een neergehaalde boom of een stuk hout in een oerbos is een bron van leven voor vele soorten en een essentieel onderdeel van het ecosysteem. Ook dieren scheiden kooldioxide uit in de lucht en organische verbindingen in de bodem, die planten helpen groeien, waarmee dieren zich voeden.
Over de natuur weet het het beste, de derde informele wet van de ecologie, schrijft Commoner: “dat alle belangrijke door de mens veroorzaakte veranderingen in een natuurlijk systeem waarschijnlijk schadelijk zijn voor dat systeem”.
Gedurende 5 miljard jaar evolutie, ontwikkelden levende wezens een scala aan stoffen en reacties die samen de levende biosfeer vormen. De moderne petrochemische industrie creëerde echter plotseling duizenden nieuwe stoffen die niet in de natuur bestonden. Gebaseerd op dezelfde basispatronen van koolstof-chemie als natuurlijke verbindingen, komen deze nieuwe stoffen gemakkelijk bestaande biochemische processen binnen.
Maar ze doen dat op een manier die vaak destructief is voor het leven en die leidt tot mutaties, kanker en verschillende vormen van ziekte en sterfte. “De afwezigheid van een bepaalde stof in de natuur”, schrijft Commoner, “is vaak een teken dat die stof onverenigbaar is met de chemie van het leven”. (2)
Niets komt uit het niets, de vierde informele wet van de ecologie, drukt het feit uit dat de exploitatie van de natuur altijd ecologische kosten met zich meebrengt. Vanuit een strikt ecologisch oogpunt, is de mens meer consument dan producent. De tweede wet van de thermodynamica vertelt ons dat in het hele proces van het gebruik van energie, de mens energie ‘opgebruikt’ (maar niet vernietigt), in die zin dat er energie omgezet wordt in vormen die niet langer beschikbaar zijn voor werk. In het geval van een auto bijvoorbeeld is de hoogwaardige chemische energie die is opgeslagen in de benzine die de auto van brandstof voorziet, beschikbaar voor bruikbaar werk, terwijl de lagere thermische energie in de uitlaatgassen dat niet is. Bij iedere transformatie van energie, wordt een deel ervan altijd op deze manier afgebroken. De ecologische kosten van productie zijn dan ook aanzienlijk. (3)
De vier wetten van het kapitalisme
Bekeken tegen de achtergrond van deze vier informele wetten, is het dominante patroon van de kapitalistische ontwikkeling duidelijk anti – ecologisch. Veel wat het kapitalisme als historisch systeem karakteriseert, kan worden teruggebracht tot de volgende anti – ecologische tendensen van het systeem:
1. De enige duurzame schakel tussen dingen is geld;
2. Het maakt niet uit waar iets naar toe gaat, zolang het maar niet terugkeert in het kapitaalcircuit;
3. De zelfregulerende markt weet het het beste; en
4. De natuur is een gratis geschenk aan de eigenaar van het eigendom.
De eerste van deze anti – ecologische tendensen, de enige duurzame schakel tussen dingen is geld, drukt het feit uit dat onder het kapitalisme alle sociale relaties tussen mensen en alle relaties tussen mens en natuur teruggebracht worden tot louter geld- relaties. De ontkoppeling van de natuurlijke processen van elkaar en hun extreme vereenvoudiging is een inherente tendens van de kapitalistische ontwikkeling.
Zoals Donald Worster uitlegt:
“Ondanks de vele variaties in tijd en plaats, laat het kapitalistische landbouw-ecosysteem een duidelijke tendens zien over de tijdsspanne van de moderne geschiedenis: een beweging in de richting van de radicale vereenvoudiging van de natuurlijke ecologische orde in het aantal soorten dat in een gebied gevonden wordt en de ingewikkeldheid van hun onderlinge verbondenheid… In het huidige spraakgebruik noemen we deze nieuwe vorm van landbouw-ecosysteem een monocultuur, wat betekent dat een deel van de natuur is opgelost tot het punt dat ze één enkele soort levert, die alleen maar op het land groeit, omdat er een sterke vraag naar is.” (4)
Het reductionistische kenmerk van ‘commercieel kapitalisme,’ zegt de Indiase natuurkundige en ecoloog Vandana Shiva, “is gebaseerd op gespecialiseerde warenproductie. Uniformiteit in de productie en het op één manier gebruiken van natuurlijke hulpbronnen, is daarom noodzakelijk”.
Hoewel het bijvoorbeeld mogelijk is om “rivieren ecologisch en duurzaam in overeenstemming met de menselijke behoeften te gebruiken, werken de enorme stuwmeren die verbonden zijn met de bouw van de huidige dammen eerder tegen dan met de logica van de rivier. Deze projecten zijn gebaseerd op reductionistische aannames (van uniformiteit, scheidbaarheid en monofunctionaliteit), die het gebruik van water niet verbinden met de processen van de natuur, maar met de processen van omzet en het generen van winst”. (5)
Dit alles weerspiegelt het feit dat geld de enige schakel is geworden tussen mens en natuur. Met de ontwikkeling van de kapitalistische verdeling van de natuur, worden de elementen van de natuur teruggebracht tot één gemeenschappelijke noemer: ruilwaarde. In dit opzicht maakt het niet uit of iemands product koffie, bont, olie of papegaaienveren is, zolang er een markt voor is. (6)
De tweede ecologische tegenstrijdigheid van het systeem, het maakt niet uit waar iets naartoe gaat, zolang het maar niet terugkeert in het kapitaalcircuit, weerspiegelt het feit dat de economische productie onder de hedendaagse kapitalistische voorwaarden niet een echt circulair systeem is (zoals in de natuur), maar een lineair, dat loopt van de bron naar de gootsteen – een gootsteen die nu overloopt.
De ‘geen afval/ geen retour’ analogie die de grote ecoloog en econoom Nicholas Georgescu-Roegen opmerkte, ‘past in het beeld van de zakenman van het economisch leven.’ De vervuiling veroorzaakt door de productie wordt behandeld als een ‘externaliteit’ die geen deel uitmaakt van de kosten van het bedrijf. (7)
In pre – kapitalistische samenlevingen werd een groot deel van het afval van agrarische productie in nauwe overeenstemming met de ecologische wetten gerecycled. In een ontwikkelde kapitalistische maatschappij daarentegen is recycling zeer moeilijk vanwege de mate van opdeling van de natuur. Zo is vee uit de wei gehaald en wordt in stallen gehouden; hun natuurlijke afval wordt een ernstige vorm van vervuiling, in plaats van de bodem te bemesten. Of, om een ander voorbeeld te nemen, kunststoffen, die in toenemende mate hout, staal en andere materialen hebben vervangen, zijn niet biologisch afbreekbaar.
“In de huidige economie”, schrijft Commoner, “worden goederen rechtstreeks omgezet in afval: gewassen in rioolvuil; uranium in radioactief afval; petroleum en chloor in dioxine; fossiele brandstoffen in kooldioxide… Het eindproduct is altijd afval, een aanval op de cyclische processen die de ecosfeer onderhouden”. (8)
Het is niet het ecologische principe dat de natuur het het beste weet, maar het anti – ecologische beginsel dat de zelfregulerende markt het het beste weet dat steeds meer het hele leven onder het kapitalisme regeert. Zo wordt voedsel niet langer gewoon gezien als een vorm van voeding, maar als middel om winst te maken, zodat voedingswaarde geofferd wordt voor massa. Intensieve toepassingen van stikstof meststoffen brengen de minerale samenstelling van de bodem uit balans, waardoor het mineraalgehalte van de groenten die erop groeien, beïnvloed wordt. Transport- en opslageisen hebben voorrang op de kwaliteit van levensmiddelen. En om landbouwproducten effectief op de markt te brengen, worden pesticiden soms alleen maar gebruikt om het uiterlijk van het product te beschermen. Uiteindelijk gaat de kwaliteit van het eten omlaag, worden vogels en andere diersoorten gedood en worden mensen vergiftigd. (9)
De gave van de natuur is een gratis geschenk aan de eigenaar, de vierde anti – ecologische tendens van het kapitalisme, drukt het feit uit dat de ecologische kosten door de toe-eigening van natuurlijke hulpbronnen en energie zelden worden meegenomen in economische vergelijkingen. De klassieke liberale economie, stelde Marx, zag de natuur als ‘gratis’ winst voor het kapitaal. Nergens in de economische modellen van het establishment vindt je een adequate aanduiding van de bijdrage van de natuur.
“Het kapitalisme moet worden beschouwd als een economie van onbetaalde kosten”, zoals de grote milieu-econoom William K. Kapp betoogde. Onbetaald, omdat een aanzienlijk deel van de werkelijke kosten van de productie niet aangegeven worden in kostenplaatjes van ondernemers; in plaats daarvan worden ze verplaatst naar en uiteindelijk ten laste gebracht van andere mensen of van de gemeenschap als geheel.‘ De luchtvervuiling veroorzaakt door een fabriek wordt bijvoorbeeld niet behandeld als een interne kostenpost van de productie van de fabriek, maar veeleer als externe kosten die door de natuur en de maatschappij worden gedragen. (10)
Door geen werkelijke waarde aan natuurlijke rijkdommen toe te kennen, maximaliseert het kapitalisme het verbruik van grondstoffen en energie, want hoe groter deze stroom – van winning tot de levering van het eindproduct aan de consument – hoe groter de kans op het genereren van winst. En door selectieve gerichtheid op het minimaliseren van de input van arbeid, bevordert het systeem energiegebruik en kapitaalintensieve hoogwaardige technologieën. Dit alles resulteert in een snellere uitputting van niet – hernieuwbare hulpbronnen en meer in het milieu gedumpt afval.
Sinds de Tweede Wereldoorlog heeft plastic steeds vaker leer in producten als portemonnees en schoenen verdrongen. Om dezelfde opbrengst te genereren, gebruikt de kunststoffenindustrie slechts ongeveer een kwart van de hoeveelheid arbeid die benodigd is in de leerindustrie, maar gebruikt tien keer zoveel kapitaal en dertig keer zoveel energie. De vervanging van leer door kunststoffen in de productie van deze items betekende daarom minder vraag naar arbeid, meer vraag naar kapitaal en energie en een grotere milieuvervuiling. (11)
De kracht van winst
De voorgaande tegenstellingen tussen ecologie en economie kunnen allemaal worden herleid tot het feit dat het maken van winst in een verrassende mate is uitgegroeid tot de enige verbinding tussen mensen en tussen mensen en de natuur.
Dit betekent dat, terwijl we ons meer duurzame vormen van technologie kunnen voorstellen die een groot deel van de milieuproblemen op zouden kunnen lossen, de ontwikkeling en implementatie van deze technologieën wordt geblokkeerd door de wijze van productie – door het kapitalisme en kapitalisten. Grote bedrijven nemen belangrijke beslissingen over de technologie die we gebruiken en de enige overweging bij het nemen van hun beslissingen is winstgevendheid.
Bij de uitleg waarom automakers in Detroit de voorkeur gaven aan grote, benzine slurpende auto’s, zei Henry Ford II simpelweg: “kleine auto’s leveren weinig winst op”. Hetzelfde punt werd explicieter gemaakt door John Z. DeLorean, een voormalige baas van General Motors, die verklaarde: “Toen we in de late jaren ‘60 hadden moeten plannen om over te schakelen op kleinere, zuinigere, lichtere auto’s in reactie op de groeiende vraag op de markt, weigerde de leiding van GM, omdat we meer geld verdienen met grote auto’s”. (12)
De kwestie van de groei ligt ten grondslag aan de algemene anti – ecologische benadering van de productie die hier wordt geschilderd. Een exponentiële groeidynamiek is inherent aan het kapitalisme, een systeem waarbij geld wordt ingewisseld voor goederen, die vervolgens op een steeds grotere schaal worden ingeruild voor meer geld.
“Zoals economen van Adam Smith en Marx tot Keynes hebben aangegeven”, merkt Robert Heilbroner op, “is een ‘stationair ‘kapitalisme onderworpen aan een dalende winstvoet als de investeringsmogelijkheden van het systeem worden opgebruikt. Vandaar dat bij het ontbreken van een expansieve grens, de investeringsmotor vertraagt en een deflatoire spiraal van de inkomens en de werkgelegenheid begint”.
Wat dit betekent, is dat het kapitalisme niet kan bestaan zonder het voortdurend uitbreiden van de omvang van de productie. Elke onderbreking van dit proces zal de vorm aannemen van een economische crisis. Maar aan het eind van de twintigste eeuw is er alle reden om te geloven dat de aard van de snelle economische groei die het systeem nodig had om in leven te blijven, niet langer ecologisch duurzaam is. (13)
Uit: The Vulnerable Planet: A Short Economic History of the Environment. Monthly Review Press, 1999.
John Bellamy Foster is redacteur van Monthly Review. Zijn recente boeken zijn The Ecological Revolution: Making Peace with the Planet en (met Fred Magdoff) What Every Environmentalist Needs to Know About Capitalism.
Noten:
1) Commoner, The Closing Circle, pp 29-42;. Edberg en Yablokov, Tomorrow Will Be Too Late, p. 89; Haila en Levins, Humanity and Nature, pp. 5-6. Hoewel Commoner verwijst naar de vierde wet als ‘er is niet zoiets als een gratis lunch,’ heeft de Russische wetenschapper Yablokov dit meer in het algemeen vertaald als “niets komt uit het niets”.
2) Commoner, Closing Circle, pp 37-41 en Making Peace with the Planet, pp. 11-13. de derde wet van Commoner moet niet al te letterlijk worden genomen. Zoals Haila en Levins schrijven: ‘De opvatting ‘de natuur weet het het best’ wordt gerelativeerd door de toevalligheid van de evolutie.’ Haila en Levins, Humanity and Nature, p.6.
3) Ibid, pp 14-15.; Herman E. Daly en Kenneth Townsend, red., Valuing the Earth (Cambridge, MA: MIT Press, 1993), pp 69-73.
4) Donald Worster, The Wealth of Nature (New York: Oxford University Press, 1993), Pp 58-59.
5) Vandana Shiva, Staying Alive (London: Zed Books, 1989), pp 23-24, 186.
6) Haila en Levins, Humanity and Nature, p. 201.
7) Nicholas Georgescu-Roegen, The Entropy Law and the Economic Process (Cambridge: Harvard University Press, 1971), p. 2.
8) Commoner, Making Peace, pp. 10-11.
9) Haila en Levins, Humanity and Nature, p. 160.
10) Georgescu-Roegen, Entropy Law, p. 2; K. William Kapp, The Social Costs of Private Enterprise (Cambridge, Mass.: Harvard University Press, 1971), p. 231.
11) Chandler Morse, ‘Environment, Economics and Socialism’, Monthly Review nr. 11 (april 1979), Commoner, Making Peace, pp 82-83.; en The Poverty of Power (New York: Alfred A. Knopf, 1976), p. 194.
12) Ford en DeLorean geciteerd in Commoner, Making Peace, pp. 80-81.
13) Robert Heilbroner, An Inquiry into the Human Prospect (New York: W.W. Norton, 1980), p. 100.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Climate & Capitalism. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.