De Japanners, dat is bekend, zijn een gedisciplineerd volk, werkzaam en gehoorzaam. Ze houden hun gevoelens voor zich. De boeddhisten zoals iedereen weet, zijn vredelievend. Geen van beide beweringen is waar. Japanse boeddhisten namen in de 20e eeuw deel aan de oorlogen in China en in de Stille Oceaan. In de middeleeuwen bestonden er kloosters bewoond door gewapende monniken die hun diensten verleenden aan krijgsheren. De zen-variëteit stond hoog aangeschreven bij de samoerai en hun krijgsethiek, het bushido. De spreekwoordelijke Japanse gehoorzaamheid wordt tegengesproken door de boerenopstanden in diezelfde middeleeuwen. De boeren slaagden er dikwijls in om de heren naar hun wil te plooien als de corveeën ondraaglijk waren of hun akkers in clan-oorlogen door krijgers werd verwoest.
In zijn boek Histoire du Japon Médiéval (Geschiedenis van het middeleeuwse Japan, 2013) dat de ondertitel “De wereld op zijn kop” draagt, citeert P.-F. Souyri ene Jinson, abt van het klooster Daijō-in, die in 1485 het volgende noteerde: “Vandaag zijn de plaatselijke baronnen van de provincie Yamashiro in beraad. De boeren doen van hun kant hetzelfde. Zij eisen de terugtrekking van de legers van Hatakeyama Manasaga en van Hatakeyama Yoshinari die met elkaar oorlog voeren en van het gewest een slagveld hebben gemaakt. Dat is heel redelijk. En toch moet er ook gezegd worden dat de wereld hier op zijn kop staat.”
Volgens de theorieën van Georges Domézil hebben de Indo-Europese religies een driedubbele structuur gemeen: spirituele soevereiniteit, macht en vruchtbaarheid. Aan die driedubbele structuur beantwoordt een maatschappelijke hiërarchie die onze beschaving heeft gedomineerd tot aan de burgerlijke revoluties: de priesters (bidden voor ons zielenheil), de ridders (maken van de oorlog hun beroep), de boeren (die werken om de twee andere ordes letterlijk en figuurlijk in stand te houden). Als de werkende stand de bovenhand krijgt dan is de goddelijke orde door elkaar geschud, wat voor die van boven onaanvaardbaar en ondraaglijk is, zodat ze hun onderlinge twisten even vergeten om de opstand van het gepeupel in bloed te smoren.
We komen deze geschandaliseerde verwondering ook tegen in Europa. In zijn commentaren over de strijd van de gemeentenaren tegen de heren en patriciërs in het 14de-eeuwse Vlaanderen getuigt de Brabantse dichter en kroniekschrijver Jan Van Boendale van zijn verwondering over het kapseizen van de sociale orde (Brabantsche Yeesten, hfdst. IV). We vragen de lezer(es) om een kleine inspanning te doen in het ontcijferen van volgend Middelnederlands citaat:
“In desen tiden, dat dit ghesciede,
Ghinghen al die ghemene liede
In allen landen te gadere plechten,
Ende (t)ieghen haer heren rechten,
Soe dat die heren waren tonder,
Ende die ghemeente boven, dats wonder.
Aldus ghevielt in allen porten:
Soe wie dat was van gheboerten
En mochte sitten in ghenen ghedinghen,
Ende alsi ten raethuuse ghinghen
Bleven die heren buten der doren.
Die ghemeente maecten coren
In haren visierne, alsoe si wouden,
Ende dadense in den lande houden.
Scoemakere, volre, wevere, ziedere,
Vleeschoudere, backere, briedere,
Hen moesten wiken alle heren.”
De heren moesten dus wijken voor schoenmakers, volders, wevers, zeepzieders enz. We ontmoeten die verwondering ook in de Engelse revolutie van de 17de eeuw, waarin niet alleen de revolutionaire burgerij met Cromwell in de aanval gaat tegen de aristocratie, maar ook een franje van kleine luiden met communistische ideeën. Cromwell had ze nodig maar hij wilde dat ze hem dienden zonder op te komen voor hun eigen eisen. Deze onbeschaamde rode rakkers, de diggers, ranters en andere opstandelingen, worden beschreven door de historicus Christopher Hill onder de titel The World Turned Upside Down. Radical Ideas During the English Revolution (n, 1972).
Lang leve de radicale ideeën, vooral als ze werkelijkheid worden. Ik wacht met traag ongeduld op het ogenblik dat wij de wereld op zijn kop zetten.