Velen zagen de val van de Berlijnse muur als het beginpunt van een nieuwe golf van democratisering. Maar 25 jaar later blijkt van die belofte in de voormalige Sovjetrepublieken weinig terechtgekomen. Peter van Eerbeek kijkt naar democratie in Rusland sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie.
De val van de Berlijnse muur in november 1989 luidde een nieuwe periode in. De Sovjet-Unie viel uiteen, en hield eind 1991 op te bestaan. In plaats ervan kwamen vijftien nieuwe republieken, waarvan Rusland de grootste is qua economie, oppervlakte en inwoners.
De westerse economische en politieke elites zagen dit als een unieke kans: een nieuwe markt ging open. Met advies en leningen van IMF en Wereldbank begon het tijdperk van schoktherapie: grootschalige privatisering van staatsbedrijven, en bezuinigingen op gezondheidszorg, onderwijs en sociale zekerheid. Van 1991 tot 1998 halveerde de productie in landbouw en industrie. Voor de overgrote meerderheid was overleven de eerste prioriteit.
Joseph Stiglitz, voormalig hoofdeconoom van de Wereldbank, vatte het resultaat in 2000 samen: “De middenklasse is verdwenen, er is een systeem gecreëerd van boeven en maffiakapitalisme, en het enige bereikte, een democratie met betekenisvolle vrijheden, is in het beste geval fragiel.”
Jeltsins oligarch en Een kleine groep bouwde in deze chaos zijn eigen imperium op, en een enorm fortuin. In deze tijd functioneerde het staatsapparaat zo goed als niet: belastingopbrengsten liepen terug, en door de opkomst van criminele bendes verloor de staat zelfs grotendeels zijn geweldsmonopolie.
Via deals met het zwakke staatsapparaat slaagden oligarchen en voormalige sovjetmanagers erin om de meest winstgevende delen van de economie in handen te krijgen. Aan het eind van de jaren negentig was ongeveer 35 procent van de industrie in handen van privébezitters.
In de jaren negentig waren de meeste Russen gedemoraliseerd, deels door de dramatische val van de levensstandaard. Als er al protesten waren, werden deze gekenmerkt door wanhoop. Herstellende economische groei sloeg in 1998 om in een recessie door de Azië-crisis en interne factoren. Woede over inflatie en het verlies van spaargeld leidde in oktober 1998 tot een staking van miljoenen en ander protest.
Poetin
In maart 2000 werd Vladimir Poetin gekozen als president, die erin slaagde om gas en olie weer onder staatscontrole te brengen. In 2000 probeerde hij een deal te sluiten met de oligarchen uit Jeltsins periode die erop neerkwam dat ze rijk mochten blijven, maar ook buiten de politieke arena.
De bredere elite wilde niet alleen een groter stuk taart, maar had een sterker staatsapparaat nodig. Zoals OECD-econoom Thompson zei: “Voor Ruslands nieuwe rijken waren staatsbouw en structurele hervormingen bedoeld om hun overwinningen uit de jaren ’90 te consolideren.” De keuze van sommige oligarchen om oppositie te voeren tegen Poetin was onderdeel van dit gevecht tussen verschillende vleugels van de heersende klasse in Rusland, geen gevolg van hun democratische principes.
Poetins verkiezing viel samen met een stijgende wereldolieprijs vanwege de invasie van Irak. Hierdoor steeg het bbp, dat in 2006 weer op het niveau van 1990 kwam. Ondanks stijgende ongelijkheid, voedde dit het idee bij mensen dat het beter kon gaan.
Een andere factor was de inspiratie door quasi-revoluties en opstanden in voormalige Sovjet-republieken: Georgië in 2003, de Oranjerevolutie in Oekraïne in 2004, en in Kirgizië in 2005. In 2005 demonstreerden tot 2.5 miljoen mensen tegen bezuinigingen op voorzieningen voor gepensioneerden, en was er een opleving van sociale bewegingen tegen de aanval op sociale zekerheid. Deze hervormingen waren voor het Kremlin echter wezenlijk voor de verdere transitie naar een markteconomie. De versterking van het staatsapparaat, nodig om dit te bewerkstelligen, ging hand in hand met het verstevigen van Poetins greep op het politieke systeem: via fraude bij verkiezingen, het creëren van pseudopartijen en manipulatie van media zoals televisie. In zijn “gecontroleerde democratie” wordt elke reële oppositie onderdrukt. Critici van het regime, zoals mensenrechten- en milieuactivisten of kritische journalisten, worden geïntimideerd, verdwijnen en worden regelmatig vermoord.
Crisis en repressie
Door de wereldcrisis in 2007-2008 kwam die olie-boom tot stilstand. Terwijl de woede groeide over de corruptie in Poetins partij Verenigd Rusland, in de volksmond inmiddels de “partij van schurken en dieven” genoemd, spatte het toekomstperspectief van miljoenen mensen uiteen. Na de parlementsverkiezingen in 2011 demonstreerden tienduizenden tegen verkiezingsfraude.
Poetin reageerde met een combinatie van nationalisme en verdere repressie. In 2012 volgden wetten die ngo’s beperkten, evenals de vrijheid van vergadering en meningsuiting. Ngo’s moeten zich registreren als “buitenlandse agenten”, en worden intimiderend gecontroleerd. Nieuwe lokale wetten discrimineren LGBT-mensen, en creëren een atmosfeer waarin geweld tegen seksuele minderheden ‘normaal’ wordt.
Poetin gebruikt het oprukken van EU en NAVO in voormalige Russische invloedssferen om groot-Russisch chauvinisme nieuw leven in te blazen en zo de aandacht af te leiden, zoals onlangs rond de annexatie van de Krim.
Van de belofte van democratisering is de afgelopen 25 jaar weinig terecht gekomen. Direct na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie gebruikten de oligarchen de zwakte van de staat om de meest winstgevende delen van de economie in te pikken. De Russische staat is onder Poetin versterkt, maar vooral als middel van de heersende klasse om die situatie te consolideren.
De staatsrepressie maakt oppositie tegen Poetin moeilijk, maar niet onmogelijk. Er waren massale protesten en achter de sterke staat schuilt een zwak kapitalisme. Echte democratisering kan alleen van onderaf worden afgedwongen door strijd. Dat de verrotte herinnering aan de Sovjet-Unie vervaagt, helpt daarbij.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op socialisme.nu.