Lang voordat ik met deze blog begon, had ik al de gewoonte om tijdens het lezen notities te maken. Sinds ik die in een blog onderbreng, groeit m’n stapel schriftjes uiteraard niet meer, maar ik blader er nog wel eens door. Vandaag vind ik daarin aantekeningen die ik genoteerd heb toen ik destijds de autobiografie van Doris Lessing aan ’t lezen was: Onder mijn huid (tot 1949) en In de schaduw (tot 1962).
In die notities zie ik dat mijn oog al blijft haperen bij het motto dat zowel het eerste als in het tweede boek voorafgaat: “Individuen en groepen moeten leren inzien de ze de maatschappij pas werkelijk kunnen hervormen, en pas als redelijke mensen met anderen kunnen omgaan, als het individu heeft geleerd om de uiteenlopende patronen van autoriteiten en regelgevers (zowel in de persoonlijke als in de publieke sfeer) die hem in een keurslijf dwingen, op te sporen en er rekening mee te houden. Want wat zijn verstand ook zegt, zolang het patroon van die dwingende macht nog in hem voortleeft, zal hij altijd tot gehoorzaamheid terugvallen.”
Ik weet niet meer waarom ik dat citaat toentertijd het noteren waard vond, maar ik heb wel een vermoeden. Het heeft, zo denk ik, te maken met een auteur die ik enkele jaren eerder ontdekt had.
Cornelius Castoriadis, een filosoof en econoom, die in het extreemlinkse Frankrijk van het midden van vorige eeuw een rol gespeeld heeft, eindigt zijn publieke bestaan als… psychiater. Hij is van mening dat onze geest even goed onderwerp van kritiek en actie moet zijn als de economie en de maatschappelijke verhoudingen. Wat ik vandaag evident vind ― wordt niet heel de mens tot in het diepste van zijn persoonlijkheid door het kapitalisme doordrongen, ligt ook het “moi profond” niet in dat kapitalisme gemarineerd? ―, vond ik toen merkwaardig. Het motto waarmee Lessing haar autobiografie laat voorafgaan deed mij wellicht aan psychiater Castoriadis denken.
Het citaat is, zo lees ik nog in die notities, afkomstig van Idries Shah en Lessing vond het in diens boek Caravan of Dreams. Die Shah is, zo lees ik op het internet, een Afghaanse schrijver die o.a. over het soefisme schreef, een mystieke traditie uit de vroege islam. In de jaren zestig kwam Lessing onder ’s mans invloed. Ze ging de Soefibeweging in woord en daad steunen.
Boeiend vind ik wel dat Doris Lessing niet zo veel eerder een andere beweging gesteund heeft. Van 1944 tot 1954 schrijft ze radicale teksten over sociale bevrijding, want ze is dan lid van de Communistische Partij, net zoals haar tweede echtgenoot Gottfried Lessing, wiens naam ze, ook na de scheiding, blijft gebruiken (zelf heet ze Doris May Tayler.)
Die Gottfried heeft een flink stalinistisch palmares. Hij is een Duitse vluchteling die een rol gespeeld heeft in de oprichting van de Communistische Partij van Zuid-Rhodesië (nu Zimbabwe). Nog later wordt hij partijfunctionaris in de DDR. Hij beëindigt zijn carrière als DDR-ambassadeur in Oeganda. Daar wordt hij in 1979 trouwens tijdens rellen vermoord. Hij is de oom van Gregor Gysi, de leider van de Duitse Die Linke.
Het communisme zal ook het verdere leven van Doris Lessing bepalen, zij het op een heel andere manier dan het dat van haar ex-echtgenoot Gottfried gedaan heeft. Bij Doris vinden we die ervaring op een of andere manier weer in de vruchten van haar schrijfpraktijk.
In 1949 verlaat ze Zuid-Rhodesië en vestigt zich in Londen. In die periode verandert het politieke klimaat. In de jaren vijftig is het wel afgelopen met de revolutionaire verwachtingen die na WO II de kop opstaken. In Groot-Brittannië wordt ze nog wel lid van de Communistische Partij, maar in haar gedachten heeft ze er al afscheid van genomen. In haar autobiografie heet het zo: “Als er een map gemaakt zou worden van mijn opinies dan zou ik meer als een trotskist beschreven moeten worden ― en in om het even welk communistisch land zou ik neergeschoten zijn als ik maar een honderdste zou gezegd hebben van wat ik dacht.” Zelf heb ik van dat vermeende trotskisme bij haar geen enkel spoor gevonden. Wellicht gebruikt ze het woord op stalinistische wijze: alles wat niet door de partijlijn geijkt wordt, valt onder het scheldwoord trotskisme.
Hoe kijkt ze later zelf op haar politieke engagement terug? “Wanneer ik politiek actief werd en communist, dan was dat omdat zij de enige mensen waren die ik ooit ontmoet had die de rassenbarrière in hun eigen leven bevochten.’” De inval van de Sovjets in Hongarije (1956) en de geheime rede waarin Kroetsjev Stalin van zijn voetstuk stoot, doet voor Doris Lessing, zoals voor vele anderen, de partijdeur dicht.
Zelf geeft ze daar in 1982 uitleg over in de NYTimes: “Sommige mensentypes doen aan politiek omwille van religieuze redenen. Ik denk dat het tamelijk gewoon is bij socialisten: het zijn, in feite, godzoekers die uitkijken naar Gods rijk op aarde. Veel hervormers van de godsdienst waren eveneens zo. Het is hetzelfde psychologische pakket, te proberen het huidige te vernietigen voor een of andere betere toekomst ― altijd aannemend dat er een betere toekomst zou zijn. Als je niet in de hemel gelooft, dan geloof je in het socialisme. Toen ik in mijn communistische fase was, geloofden ik en de mensen rond mij – en dat maakt het natuurlijk ijkbaar – dat zo’n tien jaar na de Tweede Wereldoorlog de wereld communistisch zou zijn en perfect.”
Niet dus! En ze trekt een besluit: “Ooit was ik een idealistische en utopische communist, en neen, ik ben daar niet trots op. De echte politiekers zijn een andere diersoort, en ik ben kwaad omdat ik dat evidente feit niet opgemerkt heb. Ik had een neiging tot mysticisme – niet religie – zelfs toen al.” Die neiging kon ze volop ontplooien bij de soefi’s waarvan ze zegt dat ze “de substantie zijn van deze stroming die de mens tot een hogere stadium in de evolutie kan ontwikkelen.” Mij lijkt het dat die belofte in niets verschilt van het heil dat ze eerder van het communisme verwachtte.
Doris Lessing overleed op 11 november. Ze werd 94. De winnares van de Nobelprijs schreef meer dan vijftig romans.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op De Laatste Vuurtorenwachter.