De verkiezingen van zondag 24 september hebben de uiterst-rechtse Alternative für Deutschland opgetild tot de derde partij in de Bondsdag, na de christendemocraten en de sociaaldemocraten. Deze laatsten gaan, zoals elders in Europa, zoals nooit tevoren achteruit.
De lichte vooruitgang van de Groenen en van Die Linke weegt niet op tegen de verrechtsing. De liberale FDP verschijnen weer op het parlementaire toneel. Onderstaand artikel van Ingo Schmidt, geschreven aan de vooravond van de bondsverkiezingen, werpt enig ligt op de oorzaken van het succes van uiterst rechts.(redactie SAP-Rood)
Merkel is modern: als gediplomeerd natuurkundige is de rol van huismus aan haar niet besteed en ontkent ze de klimaatverandering niet. Tegen Trump en andere vreemdelingenhaters verdedigt ze een open wereld en dat wordt, ondanks het gegrom aan haar rechterzijde, geapprecieerd. Als er geen wonder gebeurt zal ze in september opnieuw het kanselierschap waarnemen.
Toen haar tegenstander Martin Schulz verklaarde dat hij de sociale gerechtigheid als centraal thema van zijn campagne had gekozen, gingen de journalisten zich af te vragen of dit thema enige aantrekkingskracht had. Een solide groei en een ongeëvenaarde tewerkstelling hadden immers de sociale kwestie al van antwoord gediend.
Die Linke werkt al jaren aan het afzwakken van de sociale verscheurdheid. Hoewel die verscheurdheid statistisch eenduidig te vatten is en bij een rit van de financiële stadsdelen naar de vervallen buitenwijken of naar de ontvolkte stadjes onmiddellijk in het oog springt, slaagt die Linke erin de politisering van de sociale kwestie op zijn best bij benadering aan te pakken.
De AfD doet zelfs dat niet. In tegenstelling tot de rechtse populisten in heel wat andere landen, die een van vreemdelingen gereinigde staat met sociale voorzieningen in het vooruitzicht stellen, verwachtte zij alles van een geradicaliseerd Deutschemark-nationalisme. Hiermee kon zij zich in de nasleep van de Euro- en vluchtelingencrisis een plaats in het politieke systeem verwerven.
Samengevat: Links werd de sociale kwestie met matig resultaat gethematiseerd. In het midden werd de Bondsrepubliek geprezen als een productief en politiek democratisch voorbeeld. Rechts maande het ware Duitsland aan om zich te handhaven tegenover de vluchtelingen, de Euro-bazen en de leugenpers. Achter deze aanmaningen schuilt de angst dat men de internationale concurrentie en de cultuurstrijd niet aankan – een verdraaide verwijzing naar de sociale verdeeldheid.
In meerderheid wordt deze sociale verdeeldheid echter verdrongen. Door de gegoeden omdat de armoedzaaiers niet in het beeld passen. Door het min of meer onzeker voelende middenstuk dat niet wil horen dat het zelf ten onder kan gaan. Helemaal onderaan is het discussie over de sociale kwestie pijnlijk omdat men zich geen weg kan indenken om te ontsnappen aan de onverdiende misère.
Merkel heeft de sociale verdeeldheid die door Schröders “Agenda”-politiek zo duidelijk aan de dag is getreden, niet verkleind. Zij heeft die verdringing gestimuleerd. Iedereen in de verschillende inkomensklassen heeft deze verdringen aanvaard.
De twee-derden-samenleving
Uit de hoogte bekeken staat Duitsland er goed voor. Toen Merkel in 2005 kanselier werd beschouwde men in economische kringen het land als de zieke man van Europa: hoge schulden, grote werkloosheid en lage groei. De economische wereldcrisis en de daarop volgende Eurocrisis hebben weliswaar sporen nagelaten, maar hebben Duitsland minder schade toegebracht als in andere landen.
Bovendien kwam de Duitse economie sterker tevoorschijn uit beide crises. De staats- en particuliere schuldenlast was internationaal bekeken kleiner, de industrie haalde een recordcijfer en tenslotte begon het aantal volledig tewerkgestelden weer toe te nemen. Omdat de lonen de stijging van de productiviteit achterna hinkten, floreerden de winsten.
Alleen notoire zwartkijkers wezen op het feit dat de groei van de productiviteit bijna gestopt was. Vele ondernemingen zagen hierin een argument – men wil immers het wereldmeesterschap van de export verdedigen – als aanleiding voor rationaliseringen en loonsverlaging. Hiermee wilde men het verdringen van de ongelijkheid rechtvaardigen
Van onderen bekeken ziet Duitsland er anders uit. Werknemers in de verwerkende nijverheid, meer speciaal in de hogere looncategorieën, zagen in 1990, het jaar van de Hereniging, hun reële loon met 5 tot 18 procent groeien.
De arbeidsproductiviteit in de globale economie steeg in diezelfde periode – sinds de economische crisis gekenmerkt door afnemende groei – met nagenoeg 30 procent. De meerderheid van deze werknemers arbeiden in sterk in de wereldmarkt geïntegreerde sectoren en leven voortdurend in angst dat productie-eenheden naar het buitenland worden versleept.
In de dienstensector hebben de werknemers sinds “Agenda 2000” hun lonen zien dalen; in de laagste loonschalen zijn de inkomens vandaag iets lager dan in 1990. De lonen die globaal de productiviteit niet hebben gevolgd, werden geconfronteerd met enorme prijsstijgingen. De inkomens qua loon en winsten in Duitsland zijn even ongelijk verdeeld als in de V.S.A. Tussenkomsten van de Duitse staat milderen zichtbaar deze overeenkomst met de V.S.A.
Inzake ongelijkheid in de inkomens bevindt Duitsland zich nog in het middenveld van de OESO-landen. Desalniettemin is de armoede toegenomen. Wie in de lage loonsector terechtkomt of in armoede geboren is, heeft zo goed als geen kans om terug naar een hogere looncategorie op te klimmen. De belofte door studie en harde arbeid sociaal omhoog te klimmen, geldt niet meer. De klasse waartoe de ouders behoren bepaalt de klasse waarvan men deel uit maakt.
Het is dus geen wonder de armoede gepaard gaat met politieke berusting. De verkiezingsdeelname van de rijkste 20 procent van de bevolking bedraagt bijna 90 procent; bij de armste 20 procent bedraagt ze iets meer dan 60 procent. De herverkiezing van regeringen die lagere belastingen en afdankingen in de openbare diensten beloven zijn nagenoeg voorgeprogrammeerd.
De twee-derden-samenleving waarvoor de sociaaldemocratische intellectuelen na Kohls aantreden waarschuwden, is werkelijkheid geworden – niet als gevolg van de door Kohl (CDU) verkondigde geestelijk-morele ommekeer, maar van het samenspel van de Duitse eenheid en de rood-groene tegenhervorming.
Na de hereniging en de Duits-Duits monetaire unie stortte de economie in de nieuwe Länder in elkaar; werkloosheid en staatsschuld bereikten recordwaarden. Schröder (SPD) die verkozen werd in de verwachting dat hij de werkloosheid en de daaraan gekoppelde onzekerheid en ongelijkheid zou afbouwen, gebruikte de staatsschuld als aanleiding voor zijn “Agenda”-politiek. Pas toen kreeg een lage loonsector vorm en groeide de massale armoede. Merkel heeft zich deze erfenis toegeëigend en haar conflictstof, tot nu toe met succes, geneutraliseerd.
Merkels midden
Zelden was de kloof tussen de kiesverwachtingen en de regeringspolitiek groter dan onder Gerhard Schröder. De sociale kaalslag kon Schröder nog net verkopen aan een kiespubliek dat zijn hoop gesteld had op meer sociale zekerheid, toen hij met een blik naar de stijgende schuldenlast verklaarde dat alle belastingplichtigen in het zelfde schuitje zaten en ze de broeksriem moesten aanhalen.
Die kaalslag werd echter vergezeld door nooit geziene belastingverminderingen voor de bovenlaag. Het vriendje van de bazen verdeelde de belastingplichtigen en hakte daarmee in op de solidariteit.
In de vervroegde verkiezingen van 2005 koesterde Merkel de hoop de door Schröder voorbereidde terrein verder uit te breiden. Ze nam o.a. de partijloze Paul Kirchhoff op in haar team van deskundigen. Deze belastingdeskundige en jurist was toen voorstander om de progressieve barema’s van de inkomensbelasting te vervangen door een getrapt model, waarmee de reeds onder Schröder gespaarde hogere inkomensgroepen nog meer bevoordeeld werden. Maar voor de nagestreefde coalitie met de FDP was dit niet voldoende. Zo werd Merkel onverwacht kanselier van de (rood-groen-zwarte) Grote Coalitie.
Schröders raadgevers hadden gesproken van een nieuw midden, essentieel een bondgenootschap van de oude geschoolde arbeidersklasse met de geestesarbeiders, als grondslag van de rood-groene coalitie. Dit midden was smaller dan gedacht en na het einde van de New-Economy euforie weinig ontvankelijk voor Schröders retoriek van activering en flexibiliteit. Merkel hield zich ver weg van pogingen tot sociologische blokvorming, maar bouwde een politiek middenstuk op waarin de representatieve krachten van CDU, SPD, FDP en Groenen samenvloeiden.
Het coalitieverdrag legde de SPD het beheer op van de door haar voorheen uitgeholde welvaartstaat. Na de reactorcatastrofe in Fukushima sprak Merkel, die in de kiescampagne een verlenging van de kernreactoren in het vooruitzicht had gesteld, zich dit keer uit voor een versnelde afbouw van de kernenergie en maakte zo van de Groenen informele coalitiepartners. In eigen rijen nam Schäuble (CDU) de rol van de neoliberale schaapshond waar en maakte hiermee de FDP overbodig.
In tegenstelling tot de FDP die de binnenlandse armen te lijf wil gaan om haar beter verdienend cliënteel te dienen, pakte Schäuble de Zuid-Europese crisislanden aan en bereikte daarmee een dubbel resultaat: ten eerste toonde hij zijn volk wat het kan verwachten als het in de internationale concurrentieslag achterop raakt; ten tweede schiep hij een soort nationale geloofsgemeenschap.
Weliswaar nemen de rijke klassen deel aan de export van kapitaal, maar de minvermogenden beseffen dat zij de rekening zullen moeten betalen wanneer de in het buitenland belegde kapitalen moeten worden afgeschreven. Zij zijn dan ook min of meer trouw aan Schäubles buitenlandse soberheidspolitiek.
Zo ongeliefd Schröders agenda-politiek in eigen land was, zo ongeliefd is Schäubles buitenlandse besparingspolitiek. De kritiek vanuit het buitenland op het nieuwe Duitse autoritarisme heeft de trots op de Duitse openheid naar de wereld doen omslaan in diverse vormen van chauvinisme. De AfD en de rechtse marginaliteit verdedigen openlijk een Deutsche mark-nationalisme.
Het almaar minder zekere midden rond Merkel en Schäuble, maar ook rond Gabriel en Steinmeier (SPD), schijnt niet te beseffen dat het onder druk van rechts geraakt en in het buitenland niet overal als voorvechter van een liberale wereldorde welkom wordt geheten.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk in SOZ, september 2017. Nederlandse vertaling: Hendrick Patroons.