Het woord cultuur roept bij het doorsnee publiek eerst en vooral de Kunst met hoofdletter op, die van de grote schrijvers, schilders, componisten en filmmakers, het gebenedijde brood van de hogere cultuurindustrie. In feite hebben we hier te maken met een vorm van aanbidding. De grote kunstenaars zijn de idolen van een illusoire elite die zich verheven acht boven het gewone volk. Zij beschouwt haar leefgewoonten en kunstzin als diepzinniger, en verfijnder dan die van de anderen, niet alleen die van de werkende klasse, maar ook die van de vulgaire bourgeoisie, namelijk van hen die hun geld niet besteden aan de hogere kunst.
Deze elite bestaat over het algemeen uit kleinburgers en andere bobo’s met intellectuele pretenties, uit opiniemakers en cultuurduiders, uit “creatoren”, allemaal vijanden van het onbeschaafde plebs dat zich uitsluitend schijnt te interesseren voor actiefilms, de Ronde van Frankrijk, ontsnappingsliteratuur, voetbal en popmuziek, namelijk voor alles wat onze ziel niet verheft. Sinds deze elite uit de afgetakelde gevestigde godsdienst niet meer het sublieme grenzeloze kan putten dat vroeger een hogere zin aan het leven gaf, heeft de culturele kaste haar gelaat gewend naar een ersatz ervan, het eeuwig sublieme van de Kunst. Die elitaire kunstbeleving verkondigt op haar beurt dat men tot een elite behoort.
Dat betekent echter niet dat wij, maatschappelijk radicaal kritisch ingesteld, het kind met het badwater moeten weggooien. De kunst, ook de zogenaamd hogere, speelt een belangrijke en dikwijls positieve rol in de samenleving. Men kan het toneel van de Griekse oudheid opvatten als een product van een slavenmaatschappij, maar daarmee is niet alles gezegd.
De tweede betekenis van het woord cultuur wijst op de levenswijze van de diverse menselijke groepen: hoe kleden men zich, wat voor voedsel bereidt men, in welk familieverband leven we, hoe drukken we ons uit, uit, op welke wijze beleven we onze religie? De manier van leven van een bourgeois verschilt van die van een arbeider, een Turkse immigrante uit een Anatolisch dorp kleedt zich anders dan een hippe studente uit Istanboel. Maar indien (om een racistisch en etnisch besmette terminologie te gebruiken) de allochtonen verschillen van de autochtonen, dan hebben ze beiden een ding gemeen: een vermogen dat de mens onderscheidt van alle andere dieren: namelijk cultuur, het vermogen om de natuurlijke omgeving te veranderen waarbij men tegelijk zichzelf verandert.
Cultuur is immers al wat de mens produceert om materieel en geestelijk te overleven, de manier waarop hij en zij daartoe ingrijpt op het maatschappelijk bestel, ten goed en soms ten kwade. In die zin is het begrip cultuur positief nog negatief. Cultuur is al wat niet-genetisch wordt overgedragen aan de komende generaties. Een timmerman, een poetsvrouw, een leraar produceren cultuur, net zoals een wiskundige en een socialistisch militant, om de landbouwer niet te vergeten: de term cultuur is namelijk afkomstig van het Latijnse “cultura” (landbouw, verzorging).
De mensen produceren materiële dingen (een maaltijd, een saxofoon, een huis), produceren maatschappelijke structuren (sociale klassen, instellingen) en produceren ideologieën en praktijken (wereldbeschouwingen, seksuele gewoontenb, vormen van spel). Ze produceren goed en kwaad, schoonheid en lelijkheid, bloemperken en mesthopen. Cultuur is geen synoniem van beschaving, het schone is geen synoniem van het goede. De misdadiger, de krijgsheer produceren cultuur, net zoals de vakbondsmilitant en de milieuactivist. En terwijl de cultuurfreaks het “hogere” bewieroken, vernietigt het kapitalisme het “lagere”: de sociale zekerheid, de zorgsector, de arbeidswetgeving, de voedselkwaliteit. Zelfs onze utopische verbeelding wordt ondermijnd door het op winst gerichte individualisme van onze huidige maatschappij.
Een zekere Blaise Pascal,een groot denker in het aanschijn des Heren, beweerde dat de verbeelding de uitwendige waarheid, de voelbare werkelijkheid vervormt, dat zij ons doet geloven dat wij gelukkig zijn. In het aardse tranendal kan de mens bevlekt door de erfzonde, nu eenmaal niet gelukkig zijn. Pascal hekelde de verstrooiing als de wil om onwetend te blijven, een wil die ons verwijdert van het innerlijke leven (alweer die onsterfelijke ziel) en die verhindert dat we ons ongelukkig voelen. Volgens hem zijn verbeelding en ontspanning leugen met betrekking tot het goede en het kwade. In zijn Vierstuivers-opera beweert Bertolt Brecht daarentegen dat het vreten voorafgaat aan de moraal: cultuur is materialistisch.
Het zijn inderdaad de rijken die de armen van teugelloos materialisme beschuldigen en vergeten dat men sereen over het hogere kan filosoferen als men geen honger heeft. De mensen hier beneden willen namelijk, vooraleer op te stijgen naar het Hemelrijk, enkele bescheiden verbeteringen aanbrengen in hun bestaan: een dak boven het hoofd als het regent, warmte als het koud is, eten als ze honger hebben, medische zorg als ze ziek zijn, werk als ze werkloos zijn, vrede en geen oorlog. Dat is weinig en tegelijk veel gevraagd. Dat betekent minder verspillende rijkelui. Maar om het moeilijke leven aan te kunnen willen ze ook wat verstrooiing. Ogenblikken van plezier en geluk stimuleren onze verbeelding, zodat we deze wereld beter kunnen betwisten en verbeteren. Wij willen brood en rozen.
Vermaak is niet alleen opium voor het volk. Psychiaters moeten soms antidepressiva toedienen in afwachting van betere middelen. De volkscultuur is een antidepressivum en kan net zoals in de psychiatrie twee wegen uitgaan: ofwel de patiënt verzoenen met de wereld, hem dus weer aan het werk zetten, hem onderwerpen aan het onrecht, ofwel hem helpen om een autonome persoon te zijn, het leven beter aan te kunnen en te veranderen. De volkscultuur heeft bijgevolg twee vormen: een behoudsgezinde, de massacultuur geproduceerd door de winstgerichte cultuurindustrie, en een progressieve, de cultuur die voortspruit uit het volk zelf, uit zijn verbeelding, zijn woede, uit zijn verenigingsleven en zijn strijd. Het zijn die twee vormen, de kapitalistische en de antikapitalistische die we in deze rubriek zullen bekijken.
De massacultuur heeft dus, om de grrrote dichter Goethe na te praten, twee zielen in haar boezem. Hollywood, de gigantische droom- en geldfabriek, produceert soms zeer goede films die ontsnappen aan de reactionaire ideologie, terwijl radicaal links dikwijls moraliserende en paternalistische prullen de wereld instuurt. We moeten elke vorm van manicheïsme vermijden. Alles is niet ofwel zwart ofwel wit. De cultuur wordt gestuwd door ingewikkelde, maatschappelijke krachten, in ideologisch contradictoire omstandigheden. Fundamenteel hierin zijn de politieke krachtsverhoudingen tussen de maatschappelijke klassen. Een emancipatorische productie wordt gestimuleerd door de sociale en politieke betwisting door de ondergeschikten. Het bewijs van het tegendeel werd ons gegeven door de nazi’s: eens het nationaal-socialisme de organisaties van de arbeidersbeweging had vernietigd, begon de Duitse cultuurindustrie niet alleen kitscherige rommel te produceren, maar ook perverse, criminele, verwerpelijke, hatelijke dingen. De cultuur is uitermate politiek en daarom moeten de vijanden van het kapitaal er aandacht aan besteden.
Waar komt de behoefte van de massa’s vandaan om zich enthousiast te maken over voetbal, Formule 1, gruwelfilms en tv-series ? Een groot Duits filosoof schreef twee eeuwen geleden dat het niet volstaat om de esthetische behoeften te beschrijven, maar dat ze verklaard moeten worden. Eenvoudig is dat niet. Hoe verklaar je bijvoorbeeld het succes van de detectiveroman vanaf het midden van de 19de eeuw, een literair genre dat voordien niet bestond. Daarover gaat de eerste aflevering van deze rubriek.