Elke globale sociaal-economische strijd krijgt onvermijdelijk een politiek karakter omdat hij de twee fundamentele klassen van de samenleving tegenover elkaar stelt: de werkende klasse en de bourgeoisie. Zo’n situatie doet, of je dat nu wil of niet, onmiddellijk de politieke hamvraag rijzen, wie heeft hier de leiding en in functie van welke belangen?
We moeten het vals debat vermijden: we spreken hier niet over de “politieke strijd” in de beperkte betekenis van de rivaliteit tussen de politieke partijen en van het uitoefenen van de macht. We hebben het over het bredere conflict tussen twee tegengestelde visies op de wereld die de uitdrukking zijn van de historische belangen van elkaar vijandige klassen. Deze visies vergen totaal verschillende prioriteiten qua besturen van de maatschappij, dus van de manier van regeren. Om een modewoord te gebruiken: we spreken van het maatschappelijk paradigma, het grondmodel, en van zijn vertaling in het beheer van de staat.
Een actie met een groeiend politiek karakter
De ontwikkeling van het kapitalisme brengt een versterking met zich mee van de politieke draagwijdte van de actie van de vakbeweging. Enerzijds omdat zij die hun arbeidskracht moeten verkopen om te kunnen leven steeds talrijker worden, zodat het kapitalistisch grondmodel objectief een alsmaar kleinere basis krijgt (subjectief is een ander paar mouwen), zodat de kwestie van de democratie gesteld wordt. Anderzijds omdat de multinationale trusts op korte termijn een groter resultaat willen van hun investeringen, maar waarbij hun winsten steeds meer afhankelijk worden van de politieke keuzes en openbare bestedingen op lange termijn, met als gevolg dat de staat paradoxaal een grotere rol gaat spelen in het geglobaliseerde “laatkapitalisme”.
De politieke draagwijdte van de syndicale actie is bijzonder duidelijk in deze periode waar de markt economie onder voogdij staat van het neoliberalisme. De ironie van de geschiedenis maakt dat hoe meer de neoliberale regeringen zich inspannen om alles over te laten aan de “onzichtbare hand van de markt”, zij steeds meer duidelijk maken dat deze hand helemaal niet onzichtbaar is, maar gehoorzaamt aan een visie op lange termijn van het kapitaal, en dat deze visie een zware nederlaag van de wereld van de arbeid in het vooruitzicht stelt.
Het is inderdaad duidelijk dat de alomvattende deregulatie (banken, fiscaliteit, sociale voorzieningen, milieu…) in werkelijkheid het resultaat is van een politieke opstelling, en dat zulke opstelling kan worden vervangen door een andere. Zo’n wijziging – die een andere politieke besluitvorming vereist – is onmisbaar als de maatschappelijke meerderheid aan haar trekken wil komen.
Een politieke staking? So what?
In de huidige context steekt de politieke draagwijdte van de werkende mensen tegen de soberheidsmaatregelen van de MR-NVA regering de ogen uit. Laten we duidelijk zijn: de vakbondsleiders hebben gelijk wanneer ze protesteren tegen De Croo’s uitlating die hen verwijt een “politieke staking” te organiseren. Ze hebben gelijk omdat deze beschuldiging insinueert dat de staking een terugkeer van een PS-regering beoogt, dat het dus gaat om een politieke manoeuvre van de leiding van het ABVV, en dat deze vakbond de massa van de werkende klasse misbruikt ten behoeve van zijn “politieke vrienden”. Maar de vakbondsleiders hebben tegelijkertijd ongelijk omdat ze niet bewust willen accepteren dat hun strijd gericht is tegen deze regering en voor een andere politiek, een die tegemoet komt aan de maatschappelijke meerderheid.
Zij hebben ongelijk, want het is een illusie te geloven dat deze regering zal toegeven, behalve op een paar kleinigheden. En de illusie is nog groter wanneer men gelooft dat het mogelijk is uit de problemen te geraken dankzij een democratische kapitalistische maatschappij met sterke openbare diensten waar een bloeiend verenigingsleven en sterke vakbonden een tegenmacht vormen waaraan de regering wil tegemoet komen… We mogen niet dromen want het gaat om een krachtproef: er zal een winnaar en een verliezer zijn, geen “overlegd resultaat” waarin beide kanten aan hun trekken komen!
Een draai op zijn Thatchers
Michel zal niet van politiek veranderen en “echt overleg” plegen. Waarom niet? Om de simpele reden dat zijn strategische doelstelling er precies in bestaat op de vakbonden buiten spel te zetten, ze te verzwakken om zo de krachtsverhoudingen in dit land te wijzigen en deur te openen voor een afbouw van de sociale zekerheid. Die opdracht kreeg hij van de ondernemers en hij kan zich niet permitteren om er van af te wijken. Het gaat niet om “fascisme” (het fascisme zet de bonden niet buiten spel, maar vernietigt ze!), maar we hebben wel te maken met een belangrijke verrechtsing, met een draai op zijn Thatchers. Zoals onder de regering Margaret Thatcher gaat die draai gepaard met een elitair, individualistisch vertoog (waarbij de openbare veiligheid niet wordt vergeten), gericht op de mobilisatie van reactionaire lagen van de bevolking tegen de arbeidersbeweging en haar waardenschaal: solidariteit en gelijke rechten. Het gevaar is dus reëel.
De vier eisen van het gemeenschappelijk front – het behoud en de versterking van de koopkracht middels de vrijheid van onderhandelen, het opheffing van de indexsprong, een sterke federale sociale zekerheid, relance-investeringen en vaste banen, kwaliteitsvolle publieke diensten en een rechtvaardige fiscaliteit – zijn enkel mogelijk als deze regeringscoalitie eerst ten val wordt gebracht. Verzaakt men hieraan dan veroordeelt men zich als vakbeweging tot het verlies (van wat ons nog rest) om te wegen op de politieke besluitvorming. In dat geval zullen er andere maatregelen volgen, uiteraard tegen de sociale verworvenheden, maar ook tegen de vakbonden zelf (bijvoorbeeld de opheffing van de staatssubsidies om de werkloosheidsdossiers te behandelen).
Een schot in eigen been
De vakbondsleiders zijn zich bewust van de inzet van de strijd, maar hun weigering om de politieke draagwijdte bewust te accepteren brengt mee dat ze zichzelf met scherp bekogelen. Het volstaat dat de regering vagelijk de mogelijkheid van een tax-shift oppert om het ACV-top naar de onderhandelingstafel te lokken, om de goede krachtsverhoudingen aan de basis aan te tasten. Maar gebrek aan samenhang is ook zichtbaar in het ABVV. Marc Goblet verklaart terecht dat het NVA de regeringspolitiek “dicteert”, gestut door de ondernemerswereld, en dreigt met een staking “tot de finish”, maar hij wil niet dat de regering ten val komt. Hij vraagt ze om “aan een aantal beslissingen te verzaken om zo een reëel overleg mogelijk te maken, want als de regering valt, dat heeft het NVA gewonnen. Die zal immers zeggen: het land is onregeerbaar, er moet confederalisme komen” (1). Van contradicties gesproken!
We moeten ophouden met ons te laten hypnotiseren door “verantwoordelijkheidzin” en “overleg” en door de politieke berekeningen van de N-VA. Het “verantwoordelijk” belang van de arbeidersbeweging vereist dat we de regeringsprojecten blokkeren, dus dat we de regering ten val brengen zonder ons te bekommeren om de gevolgen, integendeel. De val van deze regering lost uiteraard niet alles op, maar zal 1) een einde maken aan de maatregelen (inbegrepen de aankoop van nieuwe gevechtsvliegtuigen, het behoud van de kerncentrales, de besparing in de cultuur en het bestraffen van cannabis, een hysterische openbare veiligheid, enz.), 2) een overwinning zal de eenheid van de werkende klasse in Noord en Zuid consolideren: zij zal de krachtsverhouding in de strijd tegen de ontmanteling van de sociale zekerheid versterken en het “confederale” rookgordijn dat De Wever over deze kwestie hangt wegblazen.
Vechten voor een alternatief
Het ten val brengen van de NVA-MR regering stelt natuurlijk de kwestie van het alternatief. De terugkeer van de PS is geen oplossing en zelfs geen “minste kwaad”: Di Rupo en alle regeringen waaraan de sociaaldemocratie de laatste 25 jaren heeft deelgenomen hebben de pad geëffend voor De Wever-Michel. De enige uitweg voor de vakbeweging is de behoefte te lenigen van de wereld van de arbeid en van de samenleving in haar geheel aan een andere politiek. Een politiek die het geld gaat halen waar het zit, die de openbare sector en het verenigingsleven herfinanciert, het individuele recht op uitkering herstelt, de discriminatie van vrouwen en jongeren opheft, de macht van de financiële sector en van de energiereuzen breekt, een rechtvaardige en werkverschaffende ecologische transitie organiseert, een einde maakt aan het schandaal van onmenselijk asielwetgeving…
Veel van deze eisen prijken in de congresdocumenten van de vakbonden. Sommige centrales en gewestelijke afdelingen hebben zelfs echte alternatieve programma’s uitgewerkt. Het ABVV van Charleroi-Zuid Henegouwen heeft met zijn “10 doelstellingen” een “antikapitalistisch urgentieplan” goedgekeurd. De BBTK heeft met zijn militanten een radicaal en omvattend “maatschappijproject” uitgewerkt. De Waalse interregionale van het ABVV beschikt over uitstekende antiliberale en zelfs antikapitalistische voorstellen. We moeten waar maken dat deze programma’s politieke programma’s zijn en bijgevolg er als vakbeweging voor zorgen dat gerealiseerd worden op politiek terrein. En dat moet nu gebeuren, in het heet van de strijd. Want wanneer dan wel ?
De vakbeweging staat op het kruispunt der wegen. Om aan de inzet gewaagd te zijn, aan zijn eigen eisen en zijn eigen kracht, is het van beslissend belang dat het een einde maakt aan een verkeerde opvatting van de syndicale onafhankelijkheid.”De syndicale onafhankelijkheid betekent niet buiten de politiek blijven” verklaren de verantwoordelijken van het ABVV Charleroi. Dat is de kern van de zaak. Met hun3,5 miljoen leden beschikken de vakbonden, als ze dat wil,len over de kracht om een sociaal (en ecologisch) politiek programma uit te werken en af te dwingen. Het gaat niet alleen om een krachtsverhouding. Aangevuld met hun familieleden vormen de 3,5 miljoen leden van de vakbeweging de meerderheid van de bevolking. Een programma dat beantwoordt aan hun verzuchtingen, dat besproken wordt in talrijke basisvergaderingen heeft oneindig meer democratische legitimiteit dan het programma van de partijen in de huidige coalitie, een programma dat in het geheim werd uitgewerkt en waarover hun verkiezingsprogramma’s in beide talen zwegen.
Noot: