Dit jaar viert men de honderdste verjaardag van Émile Verhaerens dood. Het Gentse Museum voor Schone Kunsten wijdt een tentoonstelling aan de Franstalige dichter en zijn artistieke omgeving: De schrijver-criticus en de kunst van zijn tijd 1881-1916. Een mooi stukje geschiedenis van de avant-garde schilderkunst in België en omgeving. James Ensor, Fernand Khnopff, Théo Van Rysselberghe, Georges Seurat, Eugène Laermans, Maximilien Luce, Odilon Redon en anderen komen aan bod. Bewonderaars van Ensor kunnen er hun hart ophalen.
De commentaren van Verhaeren zelf doen nogal gezwollen aan en de “dichter van de Schelde” hanteert zonder veel voorbehoud de clichés over Vlaanderen, zoals we die enigszins versimpeld terug vinden bij Jacques Brel: Belforten als enige bergen van mijn platteland, enz.
Émile Verhaeren werd geboren in 1855 in Sint-Amands aan de Schelde en stierf onder de wielen van een trein in het station van Rouen in 1916. Vanuit taalkundig opzicht behoorde de breed besnorde dichter tot de Franstalige wereld, al klonken zijn verzen niet zoals het hoort in Parijse oren. Ze hadden qua intonatie en structuur een “Vlaams” exotisch tintje.
Dat was, lijkt mij, eerder gewild dan aangeboren. Om zich als “Belge francophone” te onderscheiden van la “France Française” hulden sommigen zich in een Vlaams kleedje en beriepen zich daarbij op het historische verleden van het graafschap. Het koninkrijk België had recht van bestaan en moest zich hoeden voor annexatie door Frankrijk.
Vooral liberaal gezinde lieden verwezen naar de strijd van de middeleeuwse stedelijke burgerij tegen adel en vorst. Zo onderscheidde men zich politiek van Frankrijk en van de klassieke structuur gehanteerd door de Franse dichters. Vlaanderen met al wat er bij hoort was dan ook hét onderwerp bij uitstek van Verhaerens poëzie. Een land bevolkt door monniken, belforten, Vlaamse schonen en later door industriesteden met hun grijparmen en hallucinatorische dorpen, heel anders dan het platteland van de Vlaamse boerenschrijvers zoals Felix Timmermans en C°.
In dat opzicht was Verhaeren een modernist. Hij schuwde er niet voor om lelijkheid in beeld te brengen, zoals voor hem de Franse dichter had aangedurfd in verband met het gore Parijse leven. Als Verhaeren in zijn poëzie onder de lage Vlaamse horizon bleef wandelen, was dat niet het geval met zijn essays over kunst. Hij pleitte voor “ de kunst van morgen, waarachtig, gewaagd, viriel, buitensporig en onstuimig, aanvallend en driftig, onbeteugeld”. Kijk eens aan!
Verhaerens modernisme is dat van het einde van de 19de eeuw, zoals tot uiting kwam in tijdschriften als La Jeune Belgique en de groep Les XX, naar verluid de meest progressieve kunstenaarsbent van toen. Schilders als de bourgeoiszoon Eugène Laermans (Brussel 1864-1940) en de Franse anarchist Maximilien Luce (1858-1941) waren zoals dat heet “sociaal bewogen”, “bogen zich over het lot der nederigen” en brachten de misère van het proletariaat in beeld. Luce had als kind de bloedig onderdrukte Commune van Parijs meegemaakt. Het Franstalige modernisme had een Vlaams pendant in de stedelijke literatuur die belichaamd werd door het tijdschrift Van Nu en Straks dat onder leiding stond van August Vermeylen.
Hier moesten de noeste katholieke landlieden wijken voor stedelingen, psychologisch verbonden aan de handel en de industrie van het bloeiende Gentse en Antwerpse kapitalisme, terwijl de traditiegebonden traditionele Vlaamse schrijvers de omgeving bleven opzoeken van de dorpskerk, velden en weiden afgraasden en een utopie ophingen die gaandeweg zou ontaarden in de ideologie van bloed en bodem.
De stad, met zijn fabrieken en arbeiders, met zijn god loochenende gedachten, zijn vertier en plezier, was een steen des aanstoots. De Kerk voerde een felle kruistocht tegen deze verloedering van de Vlaamse ziel (de Waalse ziel was al verloren), en schreef voor wat men mocht lezen en wat men moest en mocht schrijven.
Maar modernisme betekende echter niet per definitie progressief en soms zelfs het tegendeel. Om voorbeelden te geven: het Italiaanse futurisme ontaardde in fascisme en in Vlaanderen schaardde de expressionistische dichter Wies Moens zich achter de nazi’s. Een aanzienlijk aantal conservatieve en extreem rechtse kunstenaars kwamen voort uit het modernisme. Dat was echter niet het geval met Émile Verhaeren. Die schaarde zich, net als August Vermeylen, achter de Belgische Werklieden Partij en Émile Vandervelde, de “patron” die zich inspande om intellectuelen en kunstenaars te winnen voor het Belgische socialisme.
Dit socialisme was vanaf zijn geboorte sterk reformistisch en beantwoordde aan de latere” sociaal bewogen” ideeënwereld van Verhaeren, een dichter die bovendien toegang had tot de hofkringen. De oppervlakkigheid van Verhaerens socialistische gezindheid blijkt uit zijn houding in de Eerste Wereldoorlog tegenover respectievelijk Duitsland en Rusland.
De dichter had zich samen met de BWP en het Franse en Britse imperialisme uitgesproken voor de oorlog tegen het “barbaarse” Germaanse rijk. Dat de “beschaafde” naties Frankrijk en Engeland een bondgenootschap aangingen met het rijk van die andere barbaar, de autocratische tsaar, was geen probleem.
Trouwens, in de ogen van Verhaeren speelde niet de tsaar een rol, maar de “eeuwige, onsterfelijke Russische ziel”, die door velen in het Westen bewonderd werd: hij had iets mystieks en voerde een hartstochtelijk leven in de romans van Tolstoj en Dostojewski. Hierover vertelt ons de Gentse tentoonstelling niets. Zulke politieke dingen passen niet in de hogere kunstwereld.
Ik citeer daarom uit een brief van Verhaeren aan een Russische vertaalster, geschreven in 1915, in volle oorlog. “Wat vooral blijkt in deze oorlog is het feit dat diegenen die Europa willen overheersen minderwaardig zijn tegenover de rassen die zij onderdrukken en dat zij niet beschikken over de aangeboren intelligentie en verfijning om in te zien in hoeverre zij achterlijk en barbaars zijn. Het grote gebrek van de Duitse ziel is dat hij niet beschikt over broederlijke krachten. Hij heeft de hoge gevoelens kwijtgespeeld die de Schillers en Beethovens hebben proberen (sic) verspreiden. Hij is hard en bloeddorstig, mercantiel en militaristisch, afstotend en pedagogisch geworden. Hij is de vijand van de moderne wereld. De Russische ziel integendeel neigt naar de breedste morele grootheid (…) Duitsland met zijn kortzichtige wetenschap, zijn harde organisatie, zijn uitsluitend materiële bezigheden, maakt een povere figuur naast het bewonderenswaardige en bliksemende Russische licht.”
Wat een gewauwel om de slachting van miljoenen goed te praten Duitsland als enige de schuld te geven en Frankrijk, Engeland en het dictatoriale Rusland vrij te pleiten. De Russische arbeiders en boeren zouden er iets later anders over denken. Ze lieten zich niet inpalmen door het krijgsgehuil van Vandervelde die hen kwam aansporen om de oorlog voort te zetten. Ze hadden er genoeg van en wilden land, vrede en brood. Aan de “Russische ziel” hadden zij niets.
Verhaeren bewonderde die “Russische ziel”, beschouwde het “Aziatische” Duitsland als “onbeschaafbaar”, had moeite om zijn antisemitische te verstoppen en verketterde zijn oude vriend en bewonderaar Stefan Zweig, de Oostenrijkse schrijver, bekend voor De Wereld van Gisteren, die een lovend boek aan de Belgische dichter gewijd had. Twee jaar na Verhaerens dood kwam het “onbeschaafbare” Duitse proletariaat in opstand tegen de barbarij. De Belgische socialisten kregen als beloning het algemeen enkelvoudig stemrecht (voor mannen) en werden definitief gecoöpteerd in het staatsbestel.