Overal in Europa zien we een opkomst van uiterst-rechts. In Frankrijk is het Front National inmiddels een belangrijke politieke factor, en maakt Marine Le Pen zoals het er nu naar uitziet een goede kans bij de presidentsverkiezingen in 2017. In de discussie over hoe de opkomst van uiterst-rechts gestopt kan worden, komt steeds weer de vraag naar boven hoe we dergelijke organisaties moeten karakteriseren: hebben we hier te maken met fascisten en wat is het verschil tussen fascisten en andere uiterst-rechtse krachten? Het spreekt voor zich dat deze discussie niet alleen van belang is voor de beoordeling van uiterst rechts in Frankrijk (1).
‘Een nauwkeurige politieke karakterisering van een partij als het Front National roept vragen op die verder gaan dan de zuivere herkomst van woorden of taalkundige problemen. ‘Door dingen verkeerd te benoemen lever je een bijdrage aan de ellende in de wereld’, zei Albert Camus. Een foute karakterisering van een politiek verschijnsel kan leiden tot een serieus probleem in de analyse en de strategische benadering ervan, vooral door mensen met een zeker woordfetisjisme. Zij geloven dat ze een sociaal of politiek verschijnsel hebben geanalyseerd als ze er de juiste term aan hebben gekoppeld.
Een term die niet politiek misbruikt moet worden
De term ‘fascisme’ krijgt alleen zijn volledige politieke betekenis als de gebruiker hem niet simpelweg als scheldwoord gebruikt. Decennia lang hebben individuen en politieke stromingen dit woord gebruikt, soms ten onrechte. Enkele voorbeelden: de (burgerlijke) staat is fascistisch, Nicolas Sarkozy is een fascist, een militaire dictatuur is fascistisch, de baas is een fascist en ga zo maar door. We zagen zelfs in de jaren ’20 en ’30 dat de toenmalige grote stalinistische communistische partijen hun sociaal-reformistische tegenstanders en rivalen aanduiden als ‘sociaal fascisten’. Natuurlijk, toen die term werd gebruikt, waren de echte verschrikkingen van het fascisme nog onbekend. Het Italiaanse fascisme was sinds 1922 aan de macht, maar het Duitse nazisme nog niet. De wereld had nog niet de Tweede Wereldoorlog meegemaakt of de uitroeiing van de Europese joden. Dit woordgebruik droeg bij aan een diepgaande verdeeldheid van de arbeidersbeweging en maakte het mogelijk dat de NSDAP (Nationaal Socialistische Duitse Arbeiders Partij, of de nazi’s) in Duitsland aan de macht kwamen. Kortom het is onacceptabel om de term ‘fascisme’ lichtzinnig te gebruiken als scheldwoord. Door de term zo te gebruiken verliest hij iedere politieke betekenis en kan het gebruik ervan zelfs gevaarlijk worden.
Een beweging die niet tot ‘steun aan het kapitalisme’ gereduceerd moet worden
Als de term pretendeert een precies politiek verschijnsel te beschrijven, dan moet hij iets beschrijven dat zich onderscheidt van de ‘gebruikelijke’ vormen van politieke vertegenwoordiging van de bourgeoisie. Fascisme moet absoluut niet verward worden met liberale, conservatieve, Gaullistische of bonapartistische krachten, of autoritaire en militaire krachten (van het type Pinochet) die de belangen verdedigden van de economische orde van de bourgeoisie. Het vormt, in tegenstelling tot deze bewegingen, een specifieke massabeweging. Het fascisme heeft inderdaad een rol gespeeld in het beschermen van de kapitalistische eigendom van de productiemiddelen toen deze maatschappelijke orde serieus bedreigd werd door een diepe wereldcrisis en door de opkomst van de socialistische en communistische beweging. Maar dat was noch haar primaire doel noch de leuze waaronder de fascistische krachten hun basis – vaak in aanzienlijke massa’s – mobiliseerden.
In ieder geval waren niet alle fascistische hoofdrolspelers het eens met dit doel. Sommige fascistische leiders verwierpen de rol van waakhond van de bourgeoisie zelfs zeer expliciet, uit pure demagogie of oprecht. Een stroming van het fascisme met een sterke sociale demagogie verliet de NSDAP, omdat ze het niet eens was met de nauwe band van Hitler met het grootkapitaal. Een deel van deze stroming vormde toen kleine groepen als het ‘Schwarze Front’ (Zwart Front), terwijl een ander deel later terugkeerde naar de triomferende nazipartij. Ofschoon ze objectief tegen het grootkapitaal zijn, is er geen sprake van dat een stroming waarvan de leiders verklaarde nationalisten, antisemieten en antidemocraten met een voorkeur voor geweld zijn, tot de progressieve of democratische krachten gerekend kan worden.
Hoewel Hitler, in tegenstelling tot deze leiders, met zijn instinct voor de mogelijkheden en de krachtsverhoudingen van die tijd, toen dat mogelijk werd, koos voor een bondgenootschap met de bourgeoisie, was dat voordat hij aan de macht kwam (in de periode van 1930 tot 1933) niet het geval. De redding van het kapitalisme als economische orde – het objectieve historische resultaat van het fascisme van tussen de oorlogen en het bondgenootschap tussen de leiders van het kapitalisme en de opkomende fascistische bewegingen in een context van doorzettende crisis – was niet bij voorbaat een gegeven. Bepaalde bewegingen van het fascistische type bevonden zich in dit tijdvak voor langere tijd in de oppositie zonder dat de bourgeoisie op hen vertrouwde en hun leiders konden niet zeker zijn van het verloop van de geschiedenis, noch de gevolgen van de ‘krach’ van 1929 voorspellen. Dit is natuurlijk ook waar voor ultrarechtse bewegingen na 1945, waarvan er velen decennialang in de oppositie tegen de bourgeoisie en soms in de politieke marge verkeerden.
Fascisme, als politieke beweging, is dus niet eenvoudig een vertegenwoordiging van de belangen van de bourgeoisie of van een van de fracties daarvan, in tegenstelling tot de redenering van sommige toegewijde – meestal stalinistische – of vulgaire marxisten, die haar simpelweg voorstellen als ‘agent’ van het grootkapitaal. Het is ook niet een kracht die zich eenvoudig wil invoegen in het parlementarisme of de burgerlijke democratie, in een spel van vreedzame afwisseling van de macht. In tegendeel: ze wordt gekenmerkt door de onvervalste wens naar een diepgaande schoonmaak, een zuivering, een wegvagen van de gevestigde orde en haar vertegenwoordigers, in het streven naar sociale en of politieke verandering.
Een specifieke dynamiek
Het historische fascisme in de periode tussen de wereldoorlogen wordt gekenmerkt door specifieke elementen die een speciale dynamiek mogelijk maakte. Het diende zich aan op een moment dat de ‘sociale kwestie’ in hoge mate urgent was en het bestaande kapitalistische systeem aan het wankelen bracht. De ineenstorting van de oude orde na de Eerste Wereldoorlog verergerde deze spanning. Toen de arbeidersbeweging een deel van de samenleving mobiliseerde op haar klassenbasis, kwamen andere kleinere sectoren ook in beweging: werknemers zonder veel klassenbewustzijn, kleinburgerlijke elementen die bedreigd werden met declassering, handelaren, kunstenaars of kleine zelfstandigen die geruïneerd waren door de concentratie van het kapitaal of de crisis van 1929, gedemobiliseerde soldaten uit de Eerste Wereldoorlog die niet in staat waren terug te keren naar hun oude plaats in de sociale orde. Deze krachten deelden niet noodzakelijkerwijs dezelfde doelen als de georganiseerde arbeidersbeweging. Zelfs binnen de arbeidersklasse, of breder onder de loonarbeiders, streden verschillende ideologieën om de hegemonie. De aantrekkingskracht van de arbeidersbeweging met haar verschillende politieke uitingsvormen was authentiek, zelfs erg sterk, maar stond niet alleen in de samenleving. Het nationalisme, dat met de afwikkeling van de Eerste Wereldoorlog diep doorgedrongen was in de massa’s, werkte ook als een sterke kracht. Het moderne antisemitisme, dat – bevrijd van de oude puur religieuze basis van het anti-judaïsme – ontstond in de periode1870-80, speelde bovendien haar rol. Ze vormde een economisch gebaseerde redenering waarin rijken en uitbuiters in een geracialiseerde visie werden gepresenteerd en systematisch werden geïdentificeerd als joden.
In deze context van sociale spanning en politieke radicalisering stelt het fascisme zich als taak om de strijd met de arbeidersbeweging aan te gaan met een redenering waarin bepaalde aspecten oppervlakkig lijken op die van de arbeidersbeweging. Dat wil zeggen, tot aan het veroveren van de macht. Daarna maakte deze redenering, zoals we weten, plaats voor de onderdrukking van de arbeidersbeweging.
Toen ze in de oppositie zat, verklaarde het fascisme de sociale ellende en uitbuiting niet door het kapitaal de schuld te geven maar, afhankelijk van de situatie, veroorzaakt door buitenlanders, door krachten die na de Eerste Wereldoorlog dominante posities hadden verworven, door Joden en vrijmetselaars, door de huidige situatie, of door dat deel van de “verintellectualiseerde” en zwakke bourgeoisie dat stond tegenover de ‘jonge en gezonde krachten van de natie’. Maar ze deed dit door ideologieën te gebruiken die in het geheel niet naar klassenstrijd verwezen of naar een klasseloze samenleving als doel. Integendeel, het ‘goede en gezonde deel’ van de bourgeoisie met ‘echte nationale sentimenten’ werd uitgenodigd om deel te nemen aan een alliantie die de macht van de oude gevestigde orde zou overwinnen. Het fascisme probeerde op die manier de leiding te nemen in het mobiliseren van de maatschappelijke onvrede, om zodoende door (schijnbaar) radicalisme met holle frasen de macht van de arbeidersbeweging te overtreffen.
Om dit te kunnen doen was het nodig om organisatievormen aan te nemen waarmee het zich radicaal onderscheidt van de politieke krachten die normaliter de bourgeoisie vertegenwoordigen (liberale of conservatieve partijen). Het fascisme organiseert zich op straat, in de volkswijken en soms op de werkvloer. Het concurreert met de arbeidersbeweging om ruimte in de publieke opinie en politieke ruimte in de bedrijven. In tegenstelling tot de klassieke burgerlijke of reactionaire partijen beweegt ze zich ver van de institutionele sferen van parlement en media. Ze zoekt de ruimte om de samenleving van onderop te mobiliseren, zoals de revolutionaire of reformistische krachten van de arbeidersbeweging, de vakbonden en verenigingen van arbeiders dat ook doen. Het doel is natuurlijk anders: niet om de individuele en collectieve emancipatie van armen, onderdrukten of mensen die uitgebuit worden te bevorderen, maar om ze te mobiliseren en hun energie te kanaliseren in een organisatie die gestuurd wordt door een reactionaire ideologie.
Eenmaal aan de macht zal het fascisme vaak dezelfde vormen van organisatie aanhouden, maar zij wijzigen hun functie: het gaat niet langer om het mobiliseren van de massa’s om hun energie te richten tegen het systeem, maar om de ogen, oren en handen te zijn van een nieuw regime dat probeert om zichzelf te nestelen in elke buurt, familie en productie-eenheid, soms om oppositie op te sporen en indien nodig om het te onderdrukken en soms om te mobiliseren rond doelen van het nieuwe regime. Dat regime moet, met regelmatige tussenpozen, zijn vermogen laten zien om opnieuw de massa’s te mobiliseren en te tonen dat ze aansluit bij haar behoeften.
Fascisme na 1945?
Samengevat, een partij of politieke beweging die zich – zoals een klassieke burgerlijke partij – beperkt tot de institutionele, parlementaire en electorale sfeer heeft niets van de karaktertrekken van de historische fascistische beweging. Ze kan alleen gekarakteriseerd worden als ‘fascistisch’ door die term van elke betekenis te ontdoen.
We moeten echter wel een andere val vermijden, die van het hanteren van een te enge en beperkte definitie die te veel verbonden is met de historische verschijningsvormen die vanzelfsprekend zijn veranderd. Een deel van de Franse burgerlijke geschiedschrijving heeft lange tijd volgehouden dat er in Frankrijk nooit enige vorm van fascisme was – zelfs niet onder de bezetting en het Vichy-regime – omdat de kenmerken die noodzakelijk zijn voor het fascisme (één partij, de uniformen enzovoort) er in het Frankrijk van die tijd niet waren. In het saaie en apolitieke boek van René Rémond worden in de politieke geschiedenis van het land maar ‘drie rechtse stromingen’ gepresenteerd: het ‘legalistische’ rechts (conservatief, historisch monarchistisch), het ‘Orléanistische’ rechts (liberaal) en het ‘bonapartistische’ rechts (nagevolgd door de Gaullisten). Deze stelling die door sommige burgerlijke historici verwoed wordt verdedigd, is in verschillende opzichten grotesk.
Een van de verschillen tussen het Frankrijk in de jaren ’30 en ’40 en de Italiaanse en Duitse modellen zit hem in het feit dat fascistisch extreemrechts in Frankrijk er nooit in is geslaagd om tot één politieke formatie te komen en dat ze haar toegang tot de macht slechts te danken had aan de militaire nederlaag van het land in 1940. Dat is vooral te wijten aan de politieke nederlagen die fascistisch extreemrechts geleden heeft, vooral in 1934-36. De weg naar de macht via de straat of via parlementaire verkiezingen werd geblokkeerd door machtige tegenmobilisaties door de arbeidersbeweging en haar bondgenoten. Fascistisch extreem rechts moest wachten op een historische gelegenheid om de macht te grijpen en het was de Duitse aanval die daarin voorzag. Maar dat is geen enkele reden om de politieke krachten die vanaf 1940 in Frankrijk dominant werden – of een deel daarvan – niet als fascistisch te karakteriseren. Zeker, ze rekruteerden ook uit milieus die eenvoudigweg reactionair en traditioneel waren, verbonden met de clerus van de katholieke kerk of het leger en met Vichy waarvan het regime gebaseerd was op een samenwerking van diverse krachten. Toch kunnen de verschillende politieke stromingen die tussen 1940 en 1944 domineerden duidelijk gekarakteriseerd worden als fascistisch, zowel in Vichy als in de Parijse collaboratie waar krachten zoals de RNP (Nationale Volkseenheid) van Marcel Déat en de PPF (Franse Volkspartij) van Jacques Doriot actief waren. De laatste zocht soms directe steun van nazi-Duitsland om Vichy te omzeilen, wat leidde tot een radicalisering van haar politiek.
Een vergelijking met andere landen in dezelfde periode laat zien dat geen van de fascistische of fascistoïde regimes exact hetzelfde model volgde. In Spanje was er tijdens de verovering van de macht door Franco als gevolg van de burgeroorlog van 1936 tot 1939 ook niet één enkele partij. Er waren daar natuurlijk de ‘falangisten’, maar zij hadden lang niet het zelfde overwicht als de fascistische partij in Italië of de NSDAP in Duitsland. In Japan waren de nationalisten en het militaire regime – die gelijkenis vertoonden met het Europese fascisme en die deel uitmaakten van de As-mogendheden – niet gebaseerd op een verenigde massapartij. Het proces dat daar leidde tot de macht vond hoofdzakelijk binnen het leger plaats. Om al deze redenen is het even fout om een enge definitie van het fascisme te hanteren als om het uit te sluiten als één van deze elementen ontbreken. De belangrijkste succesvolle fascistische bewegingen hadden allemaal bepaalde elementen, die ons in staat stellen om ze te identificeren – zoals massale paramilitaire krachten (in de vorm van milities van bruinhemden, Sturmabteilung, SA), uniformen, ‘massa organisaties’, openlijke terreur tegen tegenstanders, de ontmanteling van vakbonden en de arbeidersbeweging enzovoort. Maar we vinden al deze elementen niet noodzakelijkerwijs in een direct vergelijkbare vorm in verschillende historische periodes. We moeten een specifiekere analyse maken, ook van de dynamiek waarin een politieke kracht zich bevindt of die ze probeert te realiseren, los van de elementen die verbonden zijn aan een bepaalde historische periode.
Is het Front National een fascistische kracht?
Het eerste dat opgemerkt moet worden is dat het Front National (FN), toen het opgericht werd, zichzelf krachtig plaatste in de traditie van het historische fascisme, maar eerder in de Italiaanse vorm dan in de Franse. Toen het FN in 1972 werd opgericht, was extreemrechts in Frankrijk behoorlijk versplinterd, terwijl er in buurland Italië een relatief machtige partij was die 10% van de stemmen haalde. De MSI (Movimento Sociale Italiano) verleende steun aan de oprichting van het FN in Frankrijk, zowel in de vorm van hulp van activisten als met financiële middelen. De MSI had een duidelijke verwantschap met het fascisme en verborg dat niet. Ze gebruikte vanaf haar oprichting in 1946 het symbool van de driekleurige vlag (groen wit rood) als haar logo. Direct na de oorlog symboliseerde dit in de ogen van de oprichters van de MSI de ziel van Benito Mussolini die vanuit zijn doodskist tot aan de hemel reikte. Het Franse FN nam vanaf de oprichting hetzelfde symbool aan en heeft het nog steeds. Misschien weten niet alle leden de precieze oorsprong van dit symbool maar de generatie van de stichters zijn zich dat zeker wel bewust.
In de eerste jaren van haar bestaan, verborg het FN haar verbondenheid met het fascistische verleden van Europa niet en de wortels van het FN liggen duidelijk in dit historische experiment. De eerste leidende ideoloog van het FN – vanaf 1973 tot aan zijn gewelddadige dood in 1978 – François Duprat, gaf naast andere publicaties de Revue van de Geschiedenis van het Fascisme uit, een publicatie die noch onpartijdig noch wetenschappelijke was.
Echter, om het FN – zeker nadat het in electorale zin een massapartij werd – te karakteriseren als een fascistische formatie zijn er andere elementen nodig. Theoretisch kan je zeggen dat het nu niet getypeerd kan worden als fascistisch – omdat er diverse kenmerken ontbreken – maar het is het geheugen van de historische ervaringen van het fascisme, bijvoorbeeld als een vorm van goodwill tegenover de oude nostalgische garde om hun stemmen en hun financiering te behouden. Voor een duidelijker politieke analyse moeten we kijken naar de concrete politieke dynamiek van wat de partij wil bereiken.
We beginnen met de veronderstelling dat een dergelijke partij of gekarakteriseerd kan worden als een electorale partij die zichzelf feitelijk geïntegreerd heeft in het spel van de burgerlijke democratie (afgezien van de vraag of haar strategie gekleed is in het folklorisme dat fascisme oproept), of als een partij die werkelijk de drager is van een fascistische dynamiek. Er zijn mogelijk mengvormen, zeker bij een partij als het FN die zelf een samenstelling is van diverse stromingen, maar fundamenteel zijn die twee tendenties tegengesteld aan elkaar. Een zuivere electorale partij met als enige historische horizon om deel te nemen aan de burgerlijke democratie en bestuurlijke verantwoordelijkheid op te nemen binnen dit raamwerk, is anders dan het fascisme dat zoekt naar een dynamiek buiten de burgerlijke staat en probeert strijdgroepen te vormen, zich te wortelen in volksbuurten of op de werkvloer en een paramilitaire logica hanteert enzovoort.
Tijdens de eerste jaren die volgden op het electorale succes (1983/1984) was het FN vooral een electorale kracht die op lokaal en regionaal niveau samen met rechts bestuurde in de gemeente Dreux en vanaf 1986 in regionale raden in Montpellier en Marseille enzovoort. Het stond toen heel ver af van de arbeiders – te meer omdat dat vóór haar strategische ‘nationaal-sociale’ ommezwaai van 1989/1990 niet nodig was. Ze ging ervan uit dat het marxisme dood was en dat zij als enige oppositie tegen het systeem over was gebleven. De economische en sociale visie bleef ultra-neoliberaal. Er waren nauwelijks buitenparlementaire doelen of doelen buiten de bestaande instituties. Het was tot 1984 een kleine groep, de partij groeide in de periode 1984-86 door het winnen van nieuwe leden, die vooral op zoek waren naar een hardere maar respectabele traditioneel-rechtse partij, geïntegreerd in het parlementaire spel. In de daarop volgende periode verloren ze sommige leden, waaronder zelfs verkozen vertegenwoordigers, door de eerste antisemitische blunders van Jean-Marie Le Pen in 1987 en 1988.
Het gedrag van het FN veranderde vanaf het begin van de jaren ’90, met de ‘nationaal-sociale’ draai. De partij zocht nu een mogelijkheid om een alternatief te vormen voor zowel rechts als links, volgend op de veronderstelde ‘dood van het marxisme’ en elk links alternatief na de val van de Berlijnse muur. Het positioneerde zichzelf als ‘tegen’ het systeem met het perspectief om op links net zoveel stemmen te winnen als de 10-15% die van traditioneel rechts komt. Strategen van het FN geloofden dat zij in tegenstelling tot de ‘gevestigde’ partijen een niveau dicht tegen de 30% in de peilingen konden bereiken en op die manier het traject konden volgen van de nazi-partij in 1930-32. In 1995-98 moest het FN de gedeeltelijke nederlaag van deze strategie erkennen, om vervolgens de zoektocht naar structuren buiten de instellingen van de burgerlijke staat te versnellen, door zogenaamde ‘vakbonden’ (opgericht in 1995-96, maar niet als zodanig wettelijk erkend vanaf 1998), huurverenigingen en een veelvoud aan mantelorganisaties op te richten. De dynamiek die het FN in deze periode zocht – met relatief succes en terugvallen – lijkt op die van de historische fascistische bewegingen, maar op een veel gematigder schaal en veel kleiner dan de honderdduizenden proletariërs die door de SA van de nazi’s rond 1930 geworven werden. Kaders en leiders zouden soms echter ‘revolutionaire’ en ‘anti- systeem’-retoriek gebruiken. In oktober 1996 nam Bruno Gollnisch tijdens een publieke bijeenkomst in Wagram Parijs, deel aan een poging van het FN om een krans te leggen onder de Arc de Triomphe waar ze geen toestemming voor hadden. Dat leidde tot een confrontatie met de politie. Vier dagen later viel de ordedienst van het FN – het beruchte DPS (Département protection sécurité, afdeling voor bescherming en veiligheid) – in Montceau-les-Mines (Bourgondië) een tegendemonstratie aan met aanzienlijk geweld, waarbij gedrag vertoond werd dat een echte fascistische dynamiek nabootste, zelfs in de afwezigheid van de historische voorwaarden voor de omverwerping van de burgerlijke Republiek door extreem rechts.
Het feit dat de strategie niet echt slaagde was één van de factoren die leidde tot de grote splitsing in het FN in 1998/1999 en de ineenstorting van het apparaat van activisten. Het duurde zeker tien jaar om hiervan te herstellen en de effecten ervan worden nog steeds gevoeld. Het verlies van een groot deel van de activisten en het basiskader maakte het FN van 1999 tot 2010 tot een puur electoraal front dat teerde op het kapitaal van de reputatie van daarvoor.
Pas met de resolutie over de opvolging van Jean-Marie Le Pen in 2010-11, slaagde de partij erin om weer een krachtig apparaat op te bouwen. Om tactische redenen, in een poging om de demonisering ongedaan te maken, probeerde de nieuwe voorzitter Marine Le Pen acties te vermijden die te veel gelijkenis zouden vertonen met het historische fascisme. Hoewel, de nieuwe leider blies de strategie om het FN te wortelen in de volksbuurten ook nieuw leven in, al bleef de gevolgde methode voorlopig voornamelijk gericht op electoraal succes. Tegelijkertijd blijft het FN activisten aantrekken die gefascineerd lijken door het idee van een heropleving van elementen van fascisme.
Samenvattend kunnen we stellen dat het FN voortkomt uit een historische verbondenheid met het fascisme en dat het voortgaat met het dragen van de kiemen van een dergelijke dynamiek. Om redenen van politiek realisme bouwt de leiding van het FN de partij nu voornamelijk opnieuw op in het electorale veld. Het verwerpt echter actief – en niet allen omdat de andere grote partijen weigeren om samen te werken – elke logica van deelname aan een alliantie voor het ‘banale’ beheer van de burgerlijke instellingen. We moeten nog zien hoe het zich op zou stellen als de andere partijen (met name de UMP) hun alliantiepolitiek zouden veranderen. Als de gelegenheid om deel te nemen aan een coalitie zich echt voor zou doen voor de leiding van het FN, kunnen we strategische splitsingen niet uitsluiten.’
Noot:
1) Dit artikel is een paragraaf uit ‘De kinderen van Pétain’ (France: Pétain’s children) een hoofdstuk uit het boek The Far Right in Europe, en is geschreven door de antifascisme commissie van de Nouveau Parti Anticapitaliste. The Far Right in Europe is geredigeerd door Fred Leplat, met bijdragen van Michael Löwy, Phil Hearse, Martin Marinos, Georgi Medarov, Tobias Als, de antifascisme commissie van de NPA, Adam Fabry, Checchiono Antonini, Alex de Jong en Anders Svensson, met een inleiding van Manuel Kellner.
Het boek is een uitgave van het International Institute for Research and Education. Naast de algemene stukken (de inleiding van Manuel Kellner en de stellingen van Michael Löwy) bevat het artikels over uiterst rechts in het VK, Bulgarije, Denemarken, Frankrijk, Hongarije, Italië, Nederland en Zweden. De tekst die we hier publiceren is een deel van het hoofdstuk over Frankrijk. Het boek is te bestellen via de site van het IIRE.
Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.