Een tijd geleden (ten gevolge van de reportage van Sofie Peeters, Femme de la rue, en een reeks homofobe aanvallen) besliste de Stad Brussel om “elke daad die werd ingegeven door sexisme of homofobie” te bestraffen met een GAS-boete. Op het eerste zicht zou je kunnen denken dat dit een goede zaak is. Maar dan dringen zich een reeks bedenkingen op: om te beginnen, wat verstaat men onder sexisme en homofobie?
Zoals de feministische activiste Irène Kaufer opmerkte in haar artikel voor het tijdschrift Politique, “Une loi antisexiste, oui, mais…“ , is er een restrictieve kant aan die definities, want er wordt van uitgegaan dat er een of meerdere duidelijk geïdentificeerde slachtoffers en daders zijn, terwijl je je ook op heel wat andere manieren in je waardigheid kan aangetast voelen (bijvoorbeeld door sexistische reclame).
Net als bij alle andere GAS-boetes, blijft het een arbitraire zaak: vanaf wanneer is er sprake van sexisme of homofobie? Maar het eerste argument om op te werpen tegenover deze boetes, naast het feit dat ze nauwelijks effect hebben (we zien nu reeds dat het heel weinig klachten worden ingediend, en dat de boetes niet betaald worden) is het zelfde als bij het ganse GAS-systeem: het is niet met repressie dat we kunnen opkomen tegen sexisme en homofobie! Als er een echte wil zou zijn om er de strijd tegen aan te gaan, zou dat in de eerste plaats door opvoeding en onderwijs moeten gebeuren.