— Bradley, thans Chelsea, Manning —
Er zijn schrijvers die me mateloos boeien omdat ik er kop noch staart aan krijg. Zij luisteren naar namen als Victor Serge, Albert Camus en George Orwell… mensen die zowel van rechts als van links onder vuur genomen worden, veelal omwille van iets wat zowel hun sterkte als hun zwakte blijkt te zijn. En waarvan ik me blijf afvragen wat dat “iets” dan is. Wie in de rechterkolom van mijn blog, De Laatste Vuurtorenwachter, de labels bekijkt kan zien dat ik over die mensen al een en ander geschreven heb.
Van de drie vernoemden is Orwell de meest actuele. Nadat Bradley (thans Chelsea) Manning ons enkele oorlogsmisdaden van het Amerikaanse leger getoond had en Edward Snowden ons leerde dat de Amerikaanse National Security Agency al ons elektronisch verkeer nauwlettend in ’t oog houdt, schoten de verkoopcijfers van Orwells 1984 door ’t plafond. Niet dat het ooit uit de markt weggeweest was. Van dat boek, en ook van zijn andere meesterwerk, Animal Farm, werden al 50 miljoen exemplaren verkocht: 50.000.000! Zijn naam heeft ons overigens een nieuw begrip opgeleverd. Orwelliaans staat voor een situatie waarin leidinggevenden smerige propagandatrucs gebruiken om de wereld naar hun hand te zetten; na Bradley en Snowden weet iedereen dat orwelliaans niet alleen op stalinistische dictaturen slaat.
Orwell wordt gewaardeerd omwille van zijn antiautoritaire satires. Maar zijn naam is ook besmet. In 2003 duikt het notitieboekje op waarin Orwell 35 namen genoteerd heeft van personaliteiten, veelal schrijvers, waar hij van vermoedt dat ze naar het communisme neigen. Kort voor zijn dood heeft hij dat lijstje aan een vriendin gegeven die voor de IRD werkt, de Information Research Department, een Britse propagandadienst. Of hoe de grote criticus van de staatspropaganda zich ten dienste stelt van een propagandadienst van het Verenigd Koninkrijk!
Tot voor kort dacht ik dat het met een evolutie te maken had die we wel meer zien gebeuren. Je bent links wanneer je jong bent en met het voortschrijden der jaren word je rechts. Maar bij nader inzien blijkt ’s mans visie erg consistent te zijn. Voor Orwell is het socialisme altijd een kwestie van fatsoen geweest, “common deceny”. Ik heb The Road to Wigan Pier (1937) inmiddels helemaal uitgelepeld en daardoor ook gezien dat het tweede deel van dat boek volledig aan zijn “common decency” gewijd is: je verdedigt de arbeidersklasse omdat een fatsoenlijke gentleman dat hoort te doen.
Er zijn maar weinig gentlemen die daarin zo ver gegaan zijn als Orwell. Maar ook hier geldt blijkbaar: je kunt de mens wel uit de bourgeoisie halen, maar de bourgeoisie niet uit de mens. Orwell wordt als Eric Blair geboren in gezin dat hij zelf als “lower-upper-middle class” omschrijft. De jonge Eric kent de neerwaartse trend die zijn familie ondergaat. Zijn grootvader is een van de eerste Blairs die zelf moest werken om zijn gezin te onderhouden. Hij neemt een taak op zich in de administratie van de Britse kolonies. Later doen ook zijn zoon en kleinzoon Eric dat: de Blairs treden toe tot het politieapparaat in de koloniën. De familie is dan wel geen upper-upper-upper-class meer, maar je zult die mensen evenmin proletariërs noemen. Eric Blair komt als ’t ware tussen twee stoelen ter wereld.
Hoewel de Blairs het zich niet echt kunnen veroorloven komt Eric in het elitaire Eton College terecht. De jongens worden er ingeleid in de normen en waarden van de leidende klassen. Maar zijn schooltijd is ook deze van de Eerste Wereldoorlog, de Russische revolutie en van het arbeidersverzet dat in Engeland op de oorlog volgt. Je vindt die twee tegenstrijdige werelden weer in het oeuvre van de tot George Orwell gerecycleerde Eric Blair. In The Road to Wigan Pier valt het op hoe de schrijver het arbeidersgezin idealiseert. Het zou naar “perfect symmetry” neigen omdat het geleid wordt door “justice and common decency”. Ik kan me voorstellen dat feministes daar toch het hunne van denken, en terecht. Revolutionaire oproepen moeten, zegt Orwell, geworteld zijn in “a vision with interests centering around the same thing as at present—family life, the pub, football and local politics.” Very British indeed!
Het is een visie die Orwell in de jaren dertig ontwikkelt en die hij volhardend blijft verdedigen, zij het niet altijd in dezelfde tent. Hij is eerst actief in de Independent Labour Party (ILP), een kleine partij die door marxisten als ‘centristisch’ omschreven wordt, waarmee ze bedoelen dat de opvattingen van zo’n partij zich ergens tussen deze van de reformisten en de revolutionairen in bevinden. In 1936 gaat hij in Spanje tegen Franco vechten, in de POUM, een partij die sommigen wel trotskistisch mogen noemen, maar die Trotski zelf als centristisch aan de kant zet. Kenmerk van dat centrisme is dat het geen stabiel gegeven is.
Ook Orwell wordt ferm over en weer geslingerd. In 1941 schrijft hij nog The Lion and the Unicorn: Socialism and the English Genious, een gauchistische oproep tot revolutie op zijn Engels. In 1943 treffen we hem aan in de linkervleugel van Labour. In 1947 komen we in het tijdperk van de Koude Oorlog terecht. Er is dan niet zoveel plaats meer voor de centristen. Orwell probeert aan een keuze te ontsnappen door zich uit de actieve politiek terug te trekken, maar… vluchten kan niet meer. Hij moet niet langer kiezen tussen revolutie en reformisme, maar tussen de cholera en de pest. Het lijstje dat hij zijn vriendin van de IRD bezorgt, leert ons dat hij het kamp van de cholera kiest.
Rest me alleen nog je de titel van dit stukje uit te leggen. Ik heb die aan Marc Eyskens te danken. “Principes zijn als winden”, zei die, “Je houdt ze vast zolang je kunt, maar als je niet meer kunt, laat je ze heel stilletjes los.” ’t Is een kwestie van “common decency” als ’t ware.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op De Laatste Vuurtorenwachter.