Stellen we eerst en vooral dat mensen dieren zijn en dat ze rechten hebben. God heeft ons de heerschappij over de natuur gegeven en dus over de dieren, maar Hij vroeg ons er vriendelijk mee om te gaan: je moet je os laten rusten op sabbat. De apostel Paulus merkte echter op dat deze goddelijke aanmaning slechts het welzijn van de mens beoogt, niet dat van het dier.
Augustinus beroept zich op de bezeten zwijnen die Jezus liet verdrinken (Lucas, 8:33) om te beslissen dat diere,n geen rechten hebben. Thomas van Aquino ontkent de verplichting om medelijden te hebben met de dieren (ze hebben immers geen ziel) en stelt dat de enige reden om ze niet wreed te behandelen te maken heeft met de mogelijke repercussies ervan op onze behandeling van de medemens.
Het dispuut van Valladolid (1555) ging over de kwestie of de Amerikaanse autochtonen een ziel hadden en dus over de vraag of we ze als dieren konden gebruiken. De grote moralist Kant verklaarde dat vermits de dieren niet beschikken over de rede en niet autonoom zijn, de enige reden om er vriendelijk mee om te gaan te maken heeft met het argument dat reeds door de Heilige Thomas was aangehaald. U ziet dat de “joods-christelijk-islamitische” beschaving zich weinig bekommerde om het welzijn van de dieren.
De betwisting van deze culturele traditie kende een opflakkering in de jaren 1970 en ging gepaard met een groei van het vegetarisme. De filosoof Peter Singer haalde zijn hele arsenaal boven in 1975 met de publicatie van Animal Liberation (vertaald als “Pro mens – Pro dier”). De idee dat de dieren (alle, of enkel de gewervelden?) rechten hebben, lijkt mij twijfelachtig. Trouwens: hoe zit het met de “mensenrechten”?
Ik beschouw hier het recht niet als de toelating om te doen, maar als wat “rechtens” is , wat conform is aan een precieze regel en die men dus legitiem kan inroepen. Om eiser te zijn moet men een persoon zijn, een ik, d.w.z. een individu dat in het bezit is van “kenmerken die hem toelaten om deel te nemen aan de intellectuele en morele gemeenschap: zelfbewustzijn, de rede, d.w.z. het vermogen om waar en onwaar, om goed en kwaad te onderscheiden; het vermogen om te bepalen aan de hand van motivaties waarvan hij de waarde kan rechtvaardigen ten overstaan van andere redelijke wezens” (A. Lalande, , Dictionnaire technique et critique de la philosophie, 2002).
Volgens deze definitie zijn de niet-menselijke dieren geen personen en kunnen ze dus geen rechten hebben. Om deze uitspraak te staven wijs ik er op dat de mensen vechten voor hun rechten en in opstand komen tegen onderdrukking en wreedheid als ze daartoe de mogelijkheid hebben, terwijl de andere dieren ze ondergaan of ontvluchten.
De natuur kent geen moraal, behalve in haar maatschappelijke, culturele, menselijke vorm. We moeten dus het begrip “de rechten van het dier verwerpen”, net zoals we zeer wantrouwig moeten zijn tegenover “de rechten van de mens”. Die zijn uitgevonden door de bourgeoisie in haar de tegen de despotische willekeur van het Ancien Régime, maar beogen geenszins de afschaffing van een samenleving die stoelt op uitbuiting, het kapitalisme. Dierenrechten eisen houdt geen rekening met de oorzaken van de wreedheid jegens dieren.
Ander argument: men kan de daden en gedragingen niet juridisch veroordelen, d.w.z. een dier voor een tribunaal dagvaarden zoals men dat deed in de middeleeuwen, bijvoorbeeld in zijn hoedanigheid van “seksuele partner” van een mens, als ik me zo mag uitdrukken. As men het heeft over dierenrechten dan kan de advocaat van een dier slechts een menselijke vorm aannemen. In dit geval zijn we de tribuun, de vorst, het opperwezen van het dier. Sinds waneer hebben de mensen het recht (!) om te denken in naam van de dieren? We zitten hier vast in een helse cirkel.
Maar dit alles spreekt de mensen niet vrij als zij zich wreed gedragen jegens de dieren. Het zijn de mensen die gestraft moeten worden, wil men de dieren verdedigen. Wij zijn potentieel gewapend met een grote empathie en sympathie, noodzakelijk om te kunnen leven in maatschappelijk verband en de samenleving in stand te houden. Onze empathie met het ongeluk en het leiden van onze medemensen vermindert wanneer de levensomstandigheden verslechterenn (hongersnood, oorlog, onderdrukking, enz.), terwijl een meer rechtvaardige en minder onderdrukkende toestand die empathie versterkt. Die empathie bestaat ook t.o.v. de dieren. Onze reacties bij het zien van pups of kattenjongen is er een voorbeeld van.
Maar sommige dieren zijn onze vijanden. De krokodil wil ons oppeuzelen, de malariamuggen ons steken en een verbolgen slang ons bijten. Sommige “natuurvrienden” betwisten deze voorkeur voor het mensenleven boven het leven over het algemeen, de willekeurige discriminatie gebaseerd op het criterium van de soort. Zij spreken van “specisme” naar analogie met racisme en sexisme. Als gevolg van dit anti-specisme gaat men een mensenleven minder belangrijk achten dan dat van de andere dieren. De anti-spécisten hebben geen probleem met de verdwijnen van de menselijke soort als de aarde maar blijft bestaan.
We hebben hier te maken met een gevaarlijke vorm van naturalistisch integrisme. Zo wordt de aarde een bovennatuurlijk wezen, een godheid, een vorm van fetisjisme. De menselijke waarden lager schatten t.o.v. andere waarden is uiterst gevaarlijk. Het hoogste doel van de mens is de mens, concreet zijn (haar) geluk. Daarbij is het welzijn van het dier en de ecologische gezondheid van de natuur een voorwaarde. We zijn dus weer terug bij Thomas van Aquino.