Zaterdag 26 oktober organiseert Beweging een studievoormiddag over het belang van het (christelijke) middenveld in de Belgische politiek en over de politieke opdracht die de christelijke arbeidersbeweging zou moeten vervullen. Als opwarmer voor die studiedag (klik hier voor de uitnodiging) presenteert de redactie van Beweging volgende discussietekst.
De inzet
25 mei 2014. Moest iemand je vandaag vragen om op die dag een afspraak te maken, je zou spontaan zeggen: Dat is pas binnen 9 maanden, is dat niet een beetje vroeg om nu al af te spreken? En toch. Op het politieke speelveld draait vandaag bijna alles reeds rond deze nog zo verre datum. Want op die dag heeft volgens politieke waarnemers de ‘moeder aller verkiezingen’ plaats. Op die dag hebben tegelijkertijd federale, regionale en Europese verkiezingen plaats. Maar belangrijker nog lijkt de vraag: wordt de N-VA zo groot dat ze zowel op regionaal als op federaal vlak ‘incontournable’ wordt? En wat betekent dit dan voor de toekomst van België? Is er eerst nog de confederale tussenstap of wordt Vlaanderen na een bijna eeuwigdurende federale regeringsvorming de facto ‘onafhankelijk’? Alles speculatie zal je zeggen. En dat klopt. Maar het geeft wel aan hoe belangrijk deze verkiezingen zijn. Te meer omdat, als alles ‘normaal’ blijft, het nadien vijf jaar zal duren vooraleer er opnieuw ‘regeringsverkiezingen’ zijn. En een ononderbroken regeringsperiode van vijf jaar lijkt bijna een eeuwigheid geleden.
Keerpunt
Vijftien jaar geleden, in 1999, hadden we al eens een ‘moeder aller verkiezingen’. Zelfs nog meer ‘moeder’ dan die van volgend jaar, want in 1999 kozen we ook nog rechtstreeks voor de senaat. Sinds die eerste ‘moeder aller verkiezingen’ heeft het politieke landschap in Vlaanderen, en daardoor ook in België, diepgaande veranderingen ondergaan. In 1999 kwam er na bijna 120 jaar een (definitief?) einde aan de dominantie van de (Vlaamse) christendemocraten in ons land. Even zag het er naar uit dat de Vlaamse liberalen en Franstalige socialisten die rol zouden overnemen. Vandaag lijkt die rol echter helemaal overgenomen door een Vlaams-nationale partij. De N-VA werd pas in 2001 opgericht en haalde in 2003 met 3% slechts één verkozene in het federaal parlement. Nauwelijks zeven jaar later, bij de federale verkiezingen in 2010, werd zij met 17,4% (28,2% in Vlaanderen) en 27 (federale) volksvertegenwoordigers, met ruime voorsprong de grootste partij in Vlaanderen en België. Sindsdien drukt zij zowel in de meerderheid (Vlaanderen) als vanuit de oppositie (federaal) haar stempel op het politieke gebeuren in ons land.
‘Een ordinaire zakenbankier’: het ACW en Arco
In de schaduw van deze (partij)politieke verschuivingen maakte ook de christelijke arbeidersbeweging een hele evolutie door. ACV en CM versterkten nog hun koppositie op hun werkterrein. Maar de traditionele sociaal-culturele organisaties zoals KAV, nu Femma, kwb en KAJ, kregen steeds meer af te rekenen met het toenemend individualisme en een groeiend aanbod van niet-zuilgebonden culturele en ontspanningsactiviteiten. In tegenstelling tot ACV en CM zagen zij hun ledentallen met de helft tot tweederde afnemen. Op economisch vlak maakte het ACW dan weer een echte omwenteling door. Van in de jaren 80 organiseerde het de ‘uitverkoop’ van zijn coöperatieve bedrijven en kreeg zijn financiële poot (spaarbank BAC die in 1986 BAC wordt en vanaf 1994 Bacob en verzekering DVV) een steeds groter gewicht binnen Arco, sinds 1990 de nieuwe naam voor de coöperatieve koepel. Het ‘orgelpunt’ van deze ontwikkeling komt er in 2001 wanneer Arcofin, de financiële poot van Arco, met zijn volledig kapitaal in de Dexia groep stapt en er meteen de belangrijkste private aandeelhouder (18%) van wordt. Of om het nog eens met de woorden vann Marc Reynebeau te zeggen: het ACW was een “ordinaire zakenbankier” geworden (DS 20 februari 2013). Het is deze evolutie, van coöperatieve spaarbank naar referentieaandeelhouder van een kapitalistische grootbank, die aan de basis ligt van alle financiële problemen van het ACW en zijn deelorganisaties sinds het failliet van Dexia. Maar misschien nog belangrijker dan deze financiële problemen is het gigantisch verlies aan morele legitimiteit van de christelijke arbeidersbeweging door heel deze ontwikkeling, niet in het minst bij haar eigen achterban. (Lees hierover ‘Heeft het ACW elk moreel gezag verloren?’ in Sprokkels maart 2013).
ACW en CD&V: twee handen op één buik?
De belangrijkste rol die het ACW speelt, ligt van oudsher op het politieke terrein. De evolutie tijdens de voorbije 30 jaar op dit terrein is nogal dubbelzinnig. Het is onmiskenbaar zo dat sinds de Tweede Wereldoorlog en tot in de jaren 70, de identificatie van het ACW met de toenmalige CVP bijna volledig was: twee handen op één buik, zoals men dat zo mooi zegt.
Het ACW heeft deze totale identificatie sinds het begin van de jaren 80, via talrijke discussies, bevragingen en congressen, enigszins afgezwakt. Feit is dat heel wat leden, vrijwilligers, bestuursleden, militanten en vrijgestelden in het geheel van de christelijke arbeidersbeweging, voor andere partijen stemmen dan de huidige CD&V. Maar dat is lang niet altijd een ‘vooruitgang’. Zo stemden in de jaren 90 zowat 20% van de ACV-leden voor het Vlaams Blok en bij de laatste federale verkiezingen in juni 2010, gaven 30% van de ACV-leden hun stem aan de N-VA. Anderzijds is de CVP, sinds 2001 CD&V, wel de bevoorrechte partijpolitieke partner gebleven. Dat belet niet dat er contacten en gesprekken zijn met andere democratische partijen of minstens met bepaalde politici uit deze partijen. Maar de realiteit van dit bevoorrechte partnerschap met de CD&V blijft zeer duidelijk. Bij verkiezingen worden, de klassieke uitzonderingen niet te na gesproken, enkel CD&V-kandidaten als (toekomstige) ACW-mandatarissen erkend. In de feiten komt dat er op neer dat het ACW zowel organisatorisch als in zijn publicaties (Visie) enkel propaganda maakt voor de CD&V. En dat terwijl een meerderheid van zijn ‘leden’ stemt voor een andere partij en de belangrijkste deelorganisaties CM en ACV zich voor hun lobbywerk ter verdediging van de belangen van hun leden, soms veel directer tot andere partijen richten dan tot de CD&V. Zo is het een publiek geheim dat het ACV voor de verdediging van de SZ, voor een meer rechtvaardige fiscaliteit of in de debatten rond werk en loon, in de federale regering vooral rekent op de steun van de PS en de cdH en niet op de CD&V.
CD&V en N-VA: Vlaams en neoliberaal
En hiermee raken we aan de kern van de problematische verhouding tussen ACW en CD&V. Aan de ene kant staat het ACW en vooral zijn deelorganisaties, voor een antikapitalistisch centrumlinks sociaaleconomisch programma. De CD&V daarentegen is op sociaaleconomisch vlak de voorbije twintig jaar steeds verder opgeschoven naar een neoliberaal centrumrechts programma. Maw, op sociaaleconomisch vlak, waar zich de core business van de (christelijke) arbeidsbeweging bevindt, is de afstand tussen de christelijke arbeidersbeweging en de CD&V, steeds groter geworden. In de ogen van heel wat leden, vrijwilligers, bestuursleden, militanten en vrijgestelden, is die afstand zelfs onoverbrugbaar geworden. De evolutie van de CD&V op sociaaleconomisch vlak naar een steeds meer naar rechts opschuivende neoliberale opstelling kwam in een stroomversnelling door het kartel met de N-VA in 2004. Binnen het ACW waren er tot op het allerhoogste niveau twijfels over dit kartel. De aanwezigheid van de N-VA zou binnen de CD&V de voorstanders van een meer zelfstandig Vlaanderen, zeg maar de Vlaams-nationalistische vleugel, en de voorstanders van een meer neoliberaal sociaaleconomisch beleid, versterken. Maar omdat voor de CD&V het kartel met de N-VA als eerste bedoeling had om terug de dominante partij te worden, lukte het de CD&V-ers in het ACW om de ACW-leiding te overtuigen van het kartel. Natuurlijk besefte niemand toen, dat door het kartel de CD&V aan de N-VA de kans bood om te overleven en op enkele jaren tijd uit te groeien tot de grootste partij van het land.
Hoe gevoelig het kartel binnen het ACW lag, werd duidelijk toen het ACW uitdrukkelijk zijn veto stelde tegen de opname van Jean-Marie Dedecker in de N-VA en daarmee ook in het kartel CD&V-N-VA. Het lidmaatschap van Dedecker zou het sociaaleconomisch profiel van de CD&V nog meer naar rechts hebben doen evolueren, te rechts om aanvaardbaar te zijn voor het ACW. Wat zeker ook meespeelde was dat de N-VA in die beginperiode (2003-2007) vooral werd gezien als een Vlaams-nationale partij die op een meer democratische wijze dan het Vlaams Belang de onafhankelijkheid van Vlaanderen nastreefde. Met die opstelling sloot de N-VA goed aan bij de radicale Vlaamse vleugel van de CD&V die ook in ACW-middens nogal wat aanhangers telt. Die vleugel heeft sinds de aanstelling in juni 2007 van Kris Peeters tot Minister-President van de Vlaamse regering in opvolging van Yves Leterme, stevig de wind in de zeilen en drukt steeds sterker zijn stempel op de opstelling van de CD&V.
Kritiek, maar niet van de koepel!
Ondertussen is vooral in de laatste jaren duidelijk geworden hoe neoliberaal de sociaaleconomische opstelling van de N-VA wel is. En ondanks de stopzetting van het kartel in het najaar van 2008, is het overduidelijk dat nogal wat aanhangers van de radicale Vlaamse vleugel in de CD&V zich ook in deze neoliberale opstelling kunnen herkennen. Dat Kris Peeters meer dan 10 jaar aan het hoofd stond van de christelijke middenstandsorganisatie, die hij zelf omvormde tot het huidige Unizo, is daarbij zeker geen toeval. Net zo min als de uitgesproken neoliberale overtuiging van de huidige topman bij Unizo, Karel Van Eetvelt. De juistere inschatting van het sociaaleconomisch neoliberaal profiel van de N-VA heeft binnen de christelijke arbeidersbeweging geleid tot steeds duidelijker afstand nemen van deze partij.
Dat is vooral merkbaar binnen het ACV, waar zowel op beleidsniveau als op militantenvorming, de onverenigbaarheid tussen het sociaaleconomisch programma van het ACV en dat van de N-VA, in het licht wordt gesteld. Maar ook in de sociaal-culturele organisaties Femma, kwb, KAJ alsook in de CM weerklinkt de kritiek op de N-VA steeds luider. Alleen in de koepelorganisatie ACW hoor je nauwelijks iets, tenzij binnenskamers. De reden daarvoor is duidelijk: te scherpe kritiek op de N-VA zou de bevoorrechte samenwerking met de CD&V hypothekeren. Want die CD&V ziet in de N-VA ook wel een rivaal, maar minstens evenzeer een bondgenoot om de visie van haar dominante radicale Vlaamse vleugel, zowel op communautair als op sociaaleconomisch vlak, te realiseren. Dus is de boodschap van de CD&V aan het ACW: geen publieke kritiek op de N-VA want daarmee zet je de toekomstige samenwerking tussen CD&V en N-VA onder druk.
Want dat mag wel duidelijk zijn: de huidige spanningen tussen CD&V en N-VA, zoals die op het publieke forum te voorschijn komen, gaan niet over de essentie van hun programma. Zowel binnen de leiding van CD&V als die van N-VA is men ervan overtuigd dat de samenwerking tussen beide partijen na de verkiezingen, de grootste garantie biedt voor de realisatie van hun programma. Waar de ‘strijd’ tussen CD&V en N-VA op dit ogenblik, en waarschijnlijk steeds scherper naarmate de datum van 25 mei 2014 dichterbij komt, over gaat, is het antwoord op de vraag: wie wordt de grootste partij van Vlaanderen en mag dus het voortouw nemen bij de regeringsonderhandelingen zowel op Vlaams regionaal als op federaal vlak?
Het zwijgen van het ACW: schuldig verzuim
De inzet van deze strijd levert meteen een gedeeltelijke verklaring voor de dubbelzinnige houding in gespreide slagorde van het ACW en zijn deelorganisaties tegenover de N-VA. Aan de ene kant mag het ACW, als politieke vleugel binnen de CD&V, de eenheid binnen de CD&V niet ondermijnen door openlijk kritiek te geven op de N-VA. Aan de andere kant kan de scherpe kritiek van het ACV en de meeste andere deelorganisaties op de N-VA, een deel van de overgelopen kiezers terug naar de ware schaapstal van de CD&V leiden en zo de electorale krachtsverhoudingen tussen N-VA en CD&V opnieuw in het voordeel van deze laatste doen kantelen. Het perverse aan deze hele bedoening is dat het ACW, door zijn stilzwijgen tegenover de N-VA en tegelijkertijd de publieke verdediging van de CD&V, meewerkt aan een toekomstig politiek beleid, zeker in Vlaanderen maar mogelijks ook op federaal vlak, dat helemaal haaks staat op de algemeen maatschappelijke en sociaaleconomische doelstellingen van de overgrote meerderheid binnen de christelijke arbeidersbeweging.
Een perspectief? Breek met de CD&V
Talrijke politieke discussies en gesprekken, zowel op beleidsinstanties als in het kader van studie- en vormingsactiviteiten, eindigen op de eenvoudige, maar moeilijk te beantwoorden vraag: voor welke partij moeten/kunnen wij bij de volgende verkiezingen stemmen? Vele geëngageerde mensen, niet enkel in de christelijke arbeidersbeweging, herkennen hun maatschappelijke verzuchtingen niet meer in de programma’s van de bestaande politieke partijen. Zij zijn politiek op de dool en op zoek naar een volwaardig partijpolitiek alternatief.
Het ACW draagt hierin een belangrijke verantwoordelijkheid. Als nog altijd grootste sociale organisatie van het georganiseerde middenveld kan en moet zij mee het initiatief nemen om een partijpolitiek perspectief te bieden aan de vele honderdduizenden werknemers die nu vertwijfeld achterblijven. Dat doet het ACW zeker niet door zich partijpolitiek eenzijdig te blijven verbinden met de CD&V. Integendeel. Een eerste stap naar een partijpolitiek alternatief dat de belangen van de werknemers en de meerderheid van de bevolking echt au sérieux neemt is het opzeggen van de bevoorrechte band met de CD&V en een strijdbare en partijpolitiek onafhankelijke opstelling. De recente financiële problemen door het failliet van Dexia en de daaruit volgende roep naar herbronning, boden daartoe een unieke gelegenheid.
Het ACW had niet alleen afstand kunnen nemen van zijn foute economische keuzes in het verleden, maar ook zijn sociaaleconomische doelstellingen laten primeren boven de deelname aan het machtsspel van de bestaande politieke partijen. Ondanks de vele discussies, gesprekken en raadplegingen over de toekomst van de Beweging, heeft het ACW deze keuze (nog) niet gemaakt. Tijdens een algemene raad op 20 juni stelde de ACW-leiding voor om werk te maken van ‘een nieuw ACW’. Daarvoor zouden talrijke werkgroepen over diverse aspecten aan de slag gaan. De resultaten van deze werkgroepen zouden dan voorgelegd worden op een congres in juni 2014, waar het ‘nieuw ACW’, mogelijks met een nieuwe naam, boven de doopvont zal worden gehouden. Eén aspect staat uitdrukkelijk niet op de agenda van de werkgroepen: de bevoorrechte band met de CD&V. Eerst komen er nog de verkiezingen van 25 mei 2014 waar het ACW zijn beste beentje wil voorzetten opdat de CD&V opnieuw de grootste partij van Vlaanderen en België wordt. Om vervolgens samen met de N-VA zowel op communautair als op sociaaleconomisch vlak een programma uit te voeren dat volledig haaks staat op de visie en doelstellingen van de christelijke arbeidersbeweging.
Voor een andere samenleving
Als daarover nog twijfels mochten bestaan heeft de N-VA die zelf weggenomen. Slechts enkele dagen voor de ACW-raad van 20 juni, hield de N-VA op zaterdag 15 juni een studiedag over arbeidsmarktbeleid en lichtte nogmaals de sluier op over wat ons te wachten staat in een door N-VA, al dan niet samen met de CD&V gedomineerd Vlaanderen (en België): forse verlaging van de loonkosten, loononderhandelingen op sectoraal en bedrijfsniveau, uitdoving van de automatische indexaanpassing, verdere privatisering van ons pensioenstelsel, enz. Voor de partnerorganisaties binnen het netwerk van de christelijke arbeidersbeweging, niet in het minst het ACV, is het de hoogste tijd om de strijd aan te gaan met deze standpunten. In het besef dat de standpunten van de N-VA ook op heel wat steun kunnen rekenen binnen de CD&V, betekent dit onvermijdelijk dat het ‘nieuw ACW’ de bevoorrechte band met de CD&V moet opzeggen en daarmee niet te wachten tot na de verkiezingen van 25 mei 2014. Enkel dan is een consequente opstelling tegen het neoliberalisme en verdediging van een rechtvaardige samenleving mogelijk.
Redactie Beweging