We zijn slechte kenners van onze civiele geschiedenis en zeker van die van de vrouwen. U weet misschien dat het eenvoudig stemrecht dateert van 1918, althans voor mannen en dat de vrouwen pas mochten stemmen vanaf 1948. Maar verder reikt uw politieke cultuur niet. Het gaat in beide gevallen om de wetgevende verkiezingen. Maar, houdt u vast aan de takken van de bomen, in sommige gevallen kregen sommige vrouwen al eerder de kans en de plicht om hun stem uit te brengen, bijvoorbeeld in de gemeenteraadsverkiezingen.
Parlementsverkiezingen zijn uiterst gewichtige zaken en vallen dus onder de voogdij van de mannen, gemeenteraden zijn niet zo belangrijk als het er om gaat het schip van de staat veilig tussen Scylla en Charibdis te loodsen. De staat is een mannenzaak, de keuken en de kinderen liggen in de gemeente van de vrouw.
Al lezend in een studie over het fascistische Vlaams Nationaal Verbond dat geboren werd in 1933 leerde ik tot mijn grote verwondering dat die partij beschikte over vrouwelijke schepenen en zelfs over een vrouwelijke burgemeester. En dat is niet alles. Het VNV beschikte over een vrouwelijke aanwezigheid in het heilige halfrond van de senaat, dat overblijfsel van het Ancien Régime, dat van de katholieke grootgrondbezitters en andere oudere fallocraten.
Ik heb natuurlijk onmiddellijk de gouvernementele sites geraadpleegd om meer te weten te komen over de electorale wetgeving in verband met de vrouwen in ons verleden, maar tevergeefs. Mijn Lebensgefährtin (zoals ze dat zo mooi kunnen zeggen in een Duitse Krimi), een verstokte ecologisch – socialistische feministe, en dus zeer wantrouwig tegenover het burgerlijk bureaucratisch informatieapparaat, ging te rade bij ROSA, het Vlaamse feministische documentatiecentrum.
ROSA leerde ons dat in 1919 de moeders en weduwen van de militairen en van burgers die gevallen zijn in de verdediging van het vaderland, maar ook de vrouwen die gevangen werden genomen en veroordeeld door de Duitse bezettingsautoriteiten konden stemmen om de Kamer op te vullen. Een jaar later, de 15de april 1920, kregen de Belgische vrouwen gemeentelijk stemrecht. Er was wel een uitzondering: prostituees en van overspel betichte vrouwen hadden geen stemrecht! De juridische opvattingen waren diep doordrongen van een patriarchale ideologie. Overspelige vrouwen zijn ook hoeren, dat weet iedereen, en uiteraard ontsnapten souteneurs en overspelige mannen aan dit verbod. Lang leve de dubbele moraal en de dubbele wetgeving.
Als gevolg van de grondwetsherziening van 1921 konden vrouwen gecoöpteerd worden als senator door hun mannelijke collega’s en geloofsgenoten. Marie Spaak – Janson was de eerste vrouw die zo in de senaat terecht kwam. Vrouwen konden voortaan burgemeester, schepen en gemeentesecretaris worden. Gehuwde vrouwen hadden daarvoor wel de toestemming van hun echtgenoot nodig. In 1929 werd de socialiste Lucie Dejardin de eerste rechtstreeks verkozen volksvertegenwoordigster als ik het goed begrepen heb.
In, 1948 kregen de vrouwen, beter laat dan nooit, het recht om te genieten van het burgerlijk – parlementaire recht om mee de volksvertegenwoordiging te kiezen. Dit ondanks een zekere terughoudendheid van de socialisten die geloofden dat de vrouwen zich te gemakkelijk laten beïnvloeden door meneer pastoor. Want vrouwenhoofden, al of niet bedekt door een hoofddoek, zijn niet in staat om zelf te denken. Het mannelijk “feminisme” is even ondoorgrondelijk als Gods wegen.
Ik woon sinds mijn terugkeer uit Frankrijk op de hoek van de de Maria Baersstraat. Zij was de eerste christendemocratische vrouw die in 1936 gecoöpteerd werd in de senaat. Ze bleef (verkozen) senator tot haar dood in 1954. Ze slaagde erin tijdens de bezetting een einde te maken aan de verplichte vrouwelijke tewerkstelling in Duitsland. Niet erg feministisch zult u zeggen. Hoewel…