Er is maar één Vlaanderen en natiebaas Fernand Huts is zijn profeet. Een half jaar geleden verklaarde deze zelfverklaarde cultuurhistoricus dat Vlaanderen het kapitalisme en de lopende band heeft uitgevonden. Hij vulde bij die gelegenheid het Gentse Caermersklooster met enkele pronkstukken uit zijn kunstverzameling. Vandaag slaan de man en zijn Phoebus Foundation weer toe, dit keer niet met de wereldschokkende Vlaamse uitvindingen, maar met het “oer – karakter” van de Vlaming. Dit karakter, geboren in onze voorgeschiedenis, moet vandaag blijken uit de productie van een groep kunstschilders uit de periode 1880-1930 die min of meer behoren tot het “expressionisme”.
De tentoonstelling draagt de naam OER – De wortels van Vlaanderen. De affiche met die mystieke titel heeft als achtergrond een zaaiende boer, zo één met een krachtig lichaam en een stoere vastberaden blik. Ik heb bewondering voor het Vlaamse expressionisme, maar bepaalde schilderijen over het boerenleven, bijvoorbeeld die van Constant Permeke en Gustaaf van de Woestijne, smaken naar bloed en bodem. Frits Van den Berghe was dan weer links en James Ensor was een Engelse grapjas. Ze hebben natuurlijk iets gemeen, maar vraag me niet wat. En of ze wat gemeen hebben met bijvoorbeeld de Vlaamse Primitieven uit de 15e eeuw is me ook niet duidelijk.
Huts zoekt wortels. Volgens hem en de algemene organische opvatting van het romantische nationalisme, hebben echte of ingebeelde naties wortels. Vandaar de groenten – beeldspraak. We zijn verbonden met de grond zoals de nederige naarstige landman die er prei en patatten op verbouwt. De toenmalige conservatieve, katholieke Vlaamse Beweging veroordeelde de stad als een oord van verderf met zijn danszalen, cinema’s en zijn socialistische godloochenaars, en verheerlijkte het gezonde, volkse en godvruchtige platteland. Het gros van de literatuur zette zich daar ijverig voor in en de Scriptores catolici waakten over de zedelijkheid van het geschrevene.
Dit gedachtegoed is niet helemaal uitgestorven. De “volkse” ideeën ontstaan in het rechtse en het fascistische Vlaamse nationalisme hebben een diep cultureel, ideologisch stempel gedrukt op onze cultuur, op onze manier om tegen onze geschiedenis aan te kijken. Ze komen vandaag, na een hele tijd ondergronds te hebben gewoekerd, weer aan de oppervlakte. Dat gebeurt heel bewust (Vlaams Belang en consoorten) of min of meer onbewust (in wat overblijft van de Vlaamse beweging: De Vlaamse Volksbeweging, de N-VA, het Davidsfonds, enz.). Om ze levend te houden in een land ten prooi aan individualisme en materialisme, worden ze geserveerd met een autoritair populistische saus samengesteld uit vreemdelingenhaat, racisme, anti – syndicalisme, kappen op het “Waals profitariaat”.
Maar wat is nu het kenmerk van het oer – Vlaamse dat Huts ons opdient? Dat is en blijft onduidelijk. Het mag ook niet duidelijk worden. Het moet vaag blijven zodat het manipuleerbaar is. Zo steunt ook het begrip Vlaanderen zoals het door het nationalisme gehanteerd wordt op vage, manipuleerbare historische voorstellingen.
Vlaanderen was volgens Marc Reynebeau in werkelijkheid een droombeeld van de Vlaamse beweging, een ideologische constructie: “Historisch is het, in zijn huidige betekenis als het Nederlandstalige deel van België, cultureel – politiek niet ouder dan van pakweg 1840, terwijl het in zijn institutioneel – democratische dimensie niet verder teruggaat dan tot 1995, toen het een volwaardige wetgevende en uitvoerende macht kreeg en dus al een beetje op een staatje begon te lijken”.
Maar dat is natuurlijk linkse praat die de ware aard, de kern van onze volksziel ondergraaft. Vlaanderen en zijn aard bestaan al eeuwen lang en zijn hedendaagse vorm en omvang is het resultaat van een natuurlijke ontwikkeling uit zijn oertijd, en niet het resultaat van een politieke constructie waarbij het toeval een handje geholpen heeft. Zo durven marxisten beweren dat het huidige Vlaanderen mede te danken is aan het ontstaan van België in 1830. Foei! Onthutsend!
We geven het woord aan Fernand Huts: “Op papier is OER een tentoonstelling over de Vlaamse kunst tussen pakweg 1880 en 1930, met in de hoofdrollen: Emile Claus, Valerius De Saedeleer, Gustave Van de Woestyne, George Minne, James Ensor, Léon Spilliaert, Rik Wouters, Frits Van den Berghe, Constant Permeke, Gust De Smet, Hubert Malfait en Edgard Tytgat. Ze vertelt over een kantelpunt in de kunst- en cultuurgeschiedenis, en neemt je als bezoeker mee naar de vroege 20ste eeuw. Maar OER is veel meer. OER is anders. OER is grensverleggend. OER gaat ook over vandaag, en over wie wij als Vlamingen zijn. Want de grens tussen heden en verleden is flinterdun.” Weten we nu wat we zijn?
In een werkje van Ludo Frater uit 1989, Expressionisme in Vlaanderen, las ik het volgende “Aldus werd tot in de jaren ’60 een beeld van de Vlaamse ‘volksaard’ samengesteld en opgehouden dat in brede lagen van de bevolking werkzaam was: “de Vlaming is een mens van uitersten: vroom en zinnelijk, mystiek en uitgelaten, ijverig en levenslustig, spaarzaam en vrijgevig, een realist en een fantast, sterk, standvastig, huiselijk, mededeelzaam en vredelievend. Heel wat verantwoordelijken in de politieke en economische wereld van vandaag hebben zich in hun jeugdjaren geïdentificeerd, of ten minste zich gemeten met dit beeld, in de jeugdbeweging, als lid van het Davids -, Vermeylen – of Willemsfonds, of elders”.
Herkent u uzelf, of uw ouders en grootouders, in deze opstapeling oer – kenmerken? Of zijn het niet meer dan clichés?