Terwijl iedereen het ermee eens is om het democratisch deficit van de Europese Unie aan te klagen, zijn de voorgestelde antwoorden uiteenlopend. Voor sommigen bestaat er één prioriteit: de macht van het Parlement versterken.
Wanneer men de voorstanders van de Europese Unie peilt naar hun opvatting over het democratisch deficit, hebben ze meestal een pasklaar antwoord: het Europees Parlement. Ze benadrukken dat bij elke uitbreiding van de bevoegdheden van de Commissie een ‘compenserende’ uitbreiding van de macht van de assemblee in Straatsburg (1) voorzien wordt in het kader van de ‘medebeslissing’. Maar waarover gaat dit eigenlijk? De medebeslissing, of de ‘gewone wetgevingsprocedure’, streeft er eigenlijk naar de consensus te versterken tussen de Commissie (de enige instelling die bevoegd is om Europese richtlijnen en verordeningen voor te stellen), het Parlement (die deze kan amenderen) en tenslotte de Raad van de Europese Unie (interstatelijke instantie zonder dewelke geen enkele beslissing kan worden genomen). Maar in werkelijkheid en om het in grote lijnen samen te vatten beschikt het Parlement slechts over twee mogelijkheden: ofwel aanvaardbare amendementen voorstellen, ofwel zich schikken in het feit dat men haar negeert.
Aan de ‘hendels’ van het Parlement, en dus van de medebeslissing, vindt men de leiders van de belangrijkste politieke groepen: de Europese Volkspartij (EVP, centrumrechts) en de Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten (S&D, centrumlinks). Deze twee formaties werden opgericht in de beginjaren van de Europese constructie. In de jaren 1980 waren Egon Klepsch, leider van de EVP, en Rudi Arndt, leider van de sociaaldemocraten, ‘veteranen’ van het Duitse politieke leven. Ze bouwden in Straatsburg een soort van Grosse Koalition, geolied door jaren ervaring en een bezettingsstrategie van Duitsers op sleutelposten in de parlementaire groepen. In het Parlement wordt de zetelverdeling per land bepaald volgens de grootte van de bevolking. Als gevolg hiervan tellen de delegaties van de grote partijen van de meest bevolkte landen – zoals Duitsland – het meeste koppen. Rekening houdend met hun gezamenlijke comfortabele meerderheid wordt alles wat EVP en S&D goed vinden ook automatisch goedgekeurd. De conferentie van de groepsleiders is dus de werkelijke gezagsinstantie geworden van het Europees Parlement: zij bepaalt de vergaderingen van de twintig parlementaire commissies (visserij, veeteelt, concurrentie, financiën, economie, enz.) die de amendementen op de teksten van de Commissie opstellen. Deze gang van zaken is trouwens niet aan de aandacht ontsnapt van de lobbyisten van multinationals, noch, in mindere mate, aan die van vakbonden en NGO’s.
Eenmaal de commissies het over een amendement eens geworden zijn, is de kans groot dat het aangenomen wordt door het Parlement in plenaire zitting. De partijleiders stellen het voor aan de Commissie en aan de Raad met het oog op een finaal akkoord. Deze dynamiek berust overigens op de ‘welgemanierdheid’ van elkeen: de enig mogelijke oppositiestrategie bestaat erin de vergaderingen lang te laten aanslepen, maar dat wordt binnen dit klein en welopgevoed milieu als ongepast beschouwd en gebeurt dan ook weinig.
Wanneer andere politieke krachten opdagen (links en de Groenen in de jaren 1980, de ‘eurosceptische’ bewegingen in de jaren 1990) biedt men hen fondsen, bureaus en personeel aan. Het achterliggend idee is ze hierdoor aan te zetten om het spel van de politieke groepen mee te spelen, waar hun rol in verhouding zal staan met hun aantal. Op die manier worden rebellen stilaan opgenomen in de parlementaire mechanismen van neutralisering en depolitisering.
In de jaren 1990 ontstaan pogingen om de zoektocht naar consensus te omzeilen. Centrumlinks (sociaaldemocraten en radicalen) geniet op dat moment van een (nipte) zetelmeerderheid ten opzichte van de EVP. De leider van de groep, de Franse socialist Jean-Pierre Cot, die in 1994 opgevolgd werd door het Britse Labourlid Pauline Green, probeert in die periode de ‘progressieve meerderheid’ van het Parlement te mobiliseren ten gunste van een sociaal Europa dat de rechten van de werknemers zou verdedigen. Maar de logica die eigen is aan de convergentiecriteria van het in 1992 ondertekende verdrag van Maastricht, dat automatisch de patronale belangen behartigt, staat in de weg, en Cot behaalt hij geen enkele tastbare overwinning. En wanneer hun formaties vervolgens aan de macht komen in Groot-Brittannië en in Duitsland, worden de delegaties van Labour en SPD aanzienlijk braver in het Europees Parlement, en de ambitie om een ‘sociaal Europa’ uit te bouwen had er gelegen.
Later keert de verdediging door de Groenen van corrupte centrumlinkse commissarissen zich tegen hen, en leidt in maart 1999 tot het ontslag van de door Jacques Santer voorgezeten Commissie. Bij de verkiezingen van 1999 versterkt de EVP haar positie in het Parlement en vanaf 2004 maakt de Grosse Koalition haar come back. Ze wordt voorgesteld als het beste middel om de assemblee terug ‘regeerbaar’ te maken, volgens de veelzeggende uitdrukking van één van de hoge functionarissen van de instelling (2).
Naarmate de programma’s van de grote politieke partijen een quasi totale versmelting ondergingen, sloten de nationale parlementen van de EU-lidstaten zich steeds hermetischer af van de eisen van de bevolking. Maar het Europees Parlement bewaart een ruime voorsprong op het vlak van ontoegankelijkheid. Het beschouwt zijn ‘verantwoordelijkheid’ nooit ten aanzien van de burgers, maar uitsluitend ten aanzien van de andere Europese instellingen – wat mooi geïllustreerd wordt door de noodzaak om tot een consensus te komen met de Commissie en de Raad om een amendement erdoor te krijgen. Op geen enkel moment moeten de leiders van de politieke groeperingen rekenschap afleggen aan de militanten van hun partijen; ze zijn niet afzetbaar en hun zetel is verzekerd. Ze genieten dus van een systeem dat meer weg heeft van dat van de partijen der notabelen uit de 19e eeuw dan dat van de massapartijen uit de 20e eeuw.
De rol van het Parlement tijdens de crisis van de Eurozone in 2008 heeft deze evolutie perfect geïllustreerd. Aan het hoofd van de Grosse Koalition hebben Joseph Daul (EVP) en Martin Schulz (S&D) van het Parlement bekomen dat het zijn goedkeuring gaf aan het ontstaan van de meest autocratische machtsvormen, wat de goedkeuring van schandalige maatregelen vergemakkelijkt heeft (3). Dit belette hen geenszins om zich vervolgens op te werpen als de verdedigers van het volk, door bepaalde tekortkomingen van de richtlijnen aan te klagen, of door te trachten de bonussen van de bankiers in te perken. Een houding die net moedig genoeg was om tegemoet te komen aan de wensen van de gevestigde pers.
Als grote instelling neemt het Europese Parlement met zijn 751 afgevaardigden in Brussel één miljoen vierkante meter in beslag, en stelt een 10 000 ambtenaren, adviseurs en vertalers tewerk. Nu het over een aanzienlijk bureaucratische gewicht beschikt gaat de energie van dat Parlement uit naar twee prioriteiten, die ze deelt met elke instelling: de uitbreiding van haar achtertuin en de versterking van haar invloed. De ploeg van doorgewinterde ambtenaren die de commissie van grondwettelijke aangelegenheden van het Parlement bemannen heeft geen andere rol dan hierover te waken, ook al vindt deze activiteit buiten de muren van de instelling geen enkele weerklank.
Voor de verkozenen en de verdedigers van het Parlement biedt de autocratische wending van Europa sinds het begin van crisis een uitgelezen kans: de kans om dit Parlement voor te stellen als de enige actor die voldoende legitiem is om de macht te compenseren die aan de ‘troika’ – Europese Centrale Bank (ECB), Europese Commissie en Internationaal Monetair Fonds (IMF) – geboden wordt, alsook de versterking van de Commissie en het feitelijke overwicht van de Duitse kanselier.
Deze invloedsstrategie kwam tot uiting in 2014, tijdens de campagne die de Luxemburgse oud-premier Jean-Claude Juncker tot Commissievoorzitter maakte. Het Europees recht heeft er zelden zo van langs gekregen. De verdragen voorzien inderdaad dat de keuze voor de voorzitter toekomt aan de Europese Raad (staathoofden en regeringsleiders). Het Parlement kan ofwel deze beslissing bevestigen, ofwel haar veto stellen. Maar de leiders van de politieke groepen van het Parlement hebben er op gestaan om de voorzitter van de Commissie te kiezen door zich op een uitgebreide interpretatie van het verdrag van Lissabon te beroepen. Volgens dit verdrag dient de Raad inderdaad ‘rekening te houden met’ de resultaten van de Europese verkiezingen alvorens zijn keuze te maken. De politieke groepen hebben vervolgens een systeem uitgedokterd van Spitzenkandidaten (“favorieten”) volgens het principe dat de kandidaat van de groep die de meeste stemmen haalt bij de Europese verkiezingen van 2014 de meest legitieme zou zijn om de Commissie te leiden. Ja, de fractieleiders van centrumlinks (Schulz), de liberalen (Guy Verhofstadt) en de Groenen (Daniel Cohn-Bendit) hebben ook hun steun hebben betuigd aan Juncker, maar de overmacht van de EVP, die op kop staat met 221 afgevaardigden, was reeds op voorhand verworven.
In maart 2014 benoemde de EVP, bijeengekomen voor de verkiezingen van de eerste ronde in Dublin, dus Juncker als haar kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie. De EVP dacht op die manier ongetwijfeld een oude vriend te belonen. Deze buitengewone specialist in vriendjespolitiek heeft de Eurogroep geleid tijdens de crisis van 2008, en heeft gedurende bijna 20 jaar als eerste minister van het Groothertogdom Luxemburg gefungeerd, berucht voor de laksheid van zijn financieel systeem en voor het vrijstellen van bedrijfsbelastingen van multinationals. Juncker is moeten aftreden in juli 2013, want hij werd ervan beschuldigd schandalen te hebben toegedekt die de Luxemburgse geheime dienst (SREL) in een slecht daglicht plaatsten: illegale bewaking, lekken van vertrouwelijke informatie voor commerciële doeleinden, systematische corruptie en combines die herinneren aan Gladio (4). Met name werden midden de jaren 1980 openbare gebouwen met een serie bomaanslagen geviseerd, teneinde de politieke spanningen en de angst voor ‘rood’ op te drijven. Naar verluidt zou de verantwoordelijkheid kunnen teruggebracht worden tot de koninklijke familie, de verderfelijke pit van dit pittoreske staatje. De SREL heeft een opname uit het begin van de jaren 2000 in haar bezit waarin meneer Juncker een onderhoud heeft met groothertog Hendrik over de betrokkenheid van diens broer, prins Jan, in de aanslagen. Deze onthullingen kwamen begin 2013 aan het licht, als gevolg van een Luxemburgs parlemtair onderzoek dat tezelfdertijd gevoerd werd als het – lang uitgestelde – proces over de betrokkenheid van jonge officieren in het schandaal van de Bommeleeër (5).
Na de Europese verkiezingen van mei 2014 bleef één onzekerheid een tijdlang voortbestaan: zou het Parlement erin slagen haar kandidaat op te dringen, in weerwil van de Europese verdragen? Maar er was nooit twijfel over de identiteit van de persoon die de knoop zou doorhakken. In het Europa van na 2011, met het van kracht zijnde Verdrag van Lissabon en de hervormingen om het hoofd te bieden aan de financiële crisis, sprak het voor zich dat enkel de Duitse kanselier kon beslissen of de afgeleefde Spitzenkandidaat van de EVP al dan niet aan het hoofd zou staan van de machtigste Europese instelling. Niemand leek het te verbazen dat het woord van Merkel op die manier zo goed als kracht van wet kreeg binnen de Unie.
De beslissing van de kanselier was niet gestoeld op de verdediging van het Duitse nationale belang – dat er bijvoorbeeld had moeten voor zorgen dat het Verenigd Koninkrijk binnen de Unie blijft als conservatieve kracht aan de zijde van Duitsland, terwijl het tot grote vreugde van de ‘eurosceptici’ Juncker was die benoemd werd. De motivatie was te zoeken in de situatie van haar partij, de Christelijke Democratische Unie (CDU). In Duitsland liet een ideologische coalitie tussen de persgroep Springer, de sociaaldemocraten van de SPD en de filosoof Jürgen Habermas weten dat het schandalig zou zijn indien de betrekking niet aan Juncker zou toekomen. Voor de laatste vertegenwoordiger van de Frankfurter Schule [Habermas] kwam het niet benoemen van Juncker, een met schande overladen man, tot voorzitter van de Commissie er in feite op neer dat “het Europees project ter dood veroordeeld was ” (6). Na de pols genomen te hebben van de publieke opinie heeft Merkel haar politieke lijn zo aangepast dat ze de vruchten kon plukken van de campagne van de groep Springer: ze heeft op 30 mei 2014 haar gewicht in de schaal geworpen voor Juncker; deze werd vervolgens op 27 juni 2014 door de Europese Raad met de nodige meerderheidstemmen benoemd.
Toen kwam de de publicatie van gewichtige documenten die in detail de miljarden dollars fiscale verminderingen in beeld brachten die door Luxemburg, met de goedkeuring van Juncker, toegekend waren aan transnationale ondernemingen in Europa. Zonder een kik te geven gunde de meerderheid van de europarlementariërs hem nochtans een vertrouwensstem op 16 juni 2014: met 422 stemmen verzamelde de oud-premier van Luxemburg stemmen tot ver buiten de EVP. “Mijnheer Juncker is wel degelijk onze president”, verklaarde de sociaaldemocraat Schulz alvorens zelf herverkozen te worden aan het hoofd van het Parlement.
Het zou onzinnig zijn om in deze extralegale machtsovername van het Parlement een democratisering te zien. Juncker heeft geen verantwoording af te leggen voor de Europese kiezers, zelfs niet voor de kiezers die gestemd hebben op centrumrechtse kandidaten. Hij dient zich slechts te verantwoorden voor diegene die hem benoemd heeft: de Duitse kanselier. Getuige hiervan de verdeling van de posten binnen zijn nieuwe Commissie, en de autoritaire instelling van speciale vice-voorzitters. Het zijn alle heftige verdedigers van de soberheidspolitiek, naar het voorbeeld van de Duitse minister van financiën Wolfgang Schäuble.
Verenigd Europees Links had ongetwijfeld twee keer moeten nadenken alvorens zo’n operatie te legitimeren door haar eigen kandidaat, Alexis Tsipras, te benoemen voor de betrekking van voorzitter van de Commissie. Aan het electorale proces deelnemen en zich toeleggen op de bewerkstelliging van transnationale solidariteit is één ding; het geloofwaardig maken van het idee dat het Parlement de Unie democratischer maakt is wel iets anders. Hiervoor beschikt het Parlement gewoonweg niet over de middelen. Het is volledig georganiseerd rond het proces van de medebeslissing, en berooft Europa daardoor van hetgeen elke democratie het meest nodig heeft: een oppositie.
Susan Watkins is hoofdredactrice van New Left Review, waar in november 2014 een versie van deze tekst verscheen. Een Franse versie, waarvan hier de door Ander Europa verzorgde Nederlandse vertaling, verscheen in Le Monde Diplomatique van februari 2016.
Noten:
- Het Europees Parlement vergadert zowel in Straatsburg als in Brussel [Noot van de vertaler].
- Julian Priestley en Stephen Clark, “Europe’s Parliament: People, Places, Politics”, John Harper Publishing, Londen, 2012.
- Zie Philippe Lamberts, “La thérapie de choc de l’opacité”, Le Monde diplomatique, oktober 2015.
- Gladio was de naam van het Europese geheime leger dat in 1948 opgericht werd door de NAVO
- Bommeleeër: Luxemburgse uitdrukking waarmee bedoeld wordt “bommenlegger”. Luxpol, “What led to early elections in Luxembourg?”, 17 juli 2013, luxpol.wordpress.com.
- “Jürgen Habermas im Gespräch: Europa wird direct ins Herz getroffen”, Frankfurter Allgemeine Zeitung, 29 mei 2014.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Ander Europa: http://www.andereuropa.org/