Het is in een erg bedrukte stemming dat de Japanse premier Yoshihiko Noda het parlement heeft ontbonden en de kiezers vervroegd naar de stembus roept op 16 december, acht maanden eerder dan voorzien. Die bedrukte stemming geldt zowel voor Noda als voor de meeste Japanners. Die hebben de indruk dat het land in een neerwaartse spiraal zit waar de politieke wereld geen greep op heeft. Vooral rechtse nationalisten hopen daar garen van te spinnen.
Japan had de voorbije jaren gemiddeld een nieuwe eerste minister per jaar. Het heeft veel te maken met de structuur van de politieke wereld. Er zijn wel enkele grote partijen, zoals de Liberaal-Democratische Partij (LDP) die sinds haar oprichting in 1955 ongeveer 50 jaar de plak zwaaide, en de nu regerende Democratische Partij van Japan (DPJ) die drie jaar geleden de verkiezingen won. Die partijen bestaan namelijk uit ‘habatsu’ (klieken) die binnen die partijen om de controle strijden. De wissel van premier heeft vaak te maken met nieuwe coalities tussen habatsu binnen een partij. Vooral in de LDP draaien die habatsu rond politieke dynastieën.
Mirakel
Er was natuurlijk de ramp met de aardbeving van 11 maart vorig jaar en de daaropvolgende nucleaire catastrofe van Fukushima om de stemming te drukken. Maar er is meer aan de hand. Japan was tot 1991 een toonbeeld van een“mirakel”. Het land was zwaar toegetakeld na het einde van de Tweede Wereldoorlog, met de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki als schrikbeelden voor generaties.
Maar na aanvankelijk enkele oorlogsmisdadigers te hebben doen berechten, stak de Amerikaanse bezetter een handje toe om Japan er weer bovenop te helpen. Oorlogsmisdadigers werden ministers en zelfs premier – zoals Nobusuke Kishi, premier van 1957 tot 1960 en grootvader van Shinzo Abe. Deze laatste is onlangs gekozen tot leider van de LDP. Hij was premier in 2006-2007 en liet zich toen vooral opmerken met zijn negationisme: het ontkennen van Japanse oorlogsmisdaden in Korea en China.
Japan verbaasde de wereld met zijn “economisch mirakel”. In nauwelijks twee decennia werd Japan de economische nummer 2 van de wereld. Japan stond model. In de jaren 1980 vlogen de vastgoedprijzen de pan uit. In die tijd werd de marktwaarde van de Belgische ambassade in Tokyo op 50 tot 60 miljard frank, 1,25 tot 1,50 miljard euro, geraamd. Tot in 1991 de vastgoed zeepbel uiteenspatte en Japan in een recessie belandde. Twintig jaar later verloor Japan zijn positie van nummer 2 aan China.
Stagnatie
Sindsdien zijn er al twee decennia van stagnatie. In 2008 en 2009 was er een regelrechte recessie en de jongste tijd gaat het weer bergaf: het bnp daalde de voorbije twaalf maanden met 3,5 %. De investeringen stokken, de Japanners kopen minder en sinds de crisis met China rond de betwiste eilanden Senkaku/Diaoyu is de vraag vanuit China heel sterk gedaald terwijl ook de rest van de wereld minder Japans koopt.
De trots van Japan, zoals automobiel en elektronica, verkeren in crisis. Het bedrijf Sharp maakt recordverliezen en riskeert na honderd jaar de deuren te moeten sluiten. Panasonic moet al voor het tweede jaar catastrofale verliezen incasseren. Sony lijdt zwaar onder verminderde uitvoer. De verkoop van Japanse auto’s in China, hun grootste markt, dreigt in te storten. In plaats van Honda, Nissan en Toyota kopende Chinezen Zuid-Koreaanse en Duitse wagens.
Japan heeft ook een monumentale staatsschuld, meer dan 200% van het jaarlijks bnp, veel meer dan het Griekse bij voorbeeld. Het begrotingstekort schommelt rond 10 %! Maar geen reden tot paniek, zeggen de rating bureaus, de Japanse spaarders kopen de schulden wel op. Zoals in de meeste ontwikkelde kapitalistische landen zijn ook in Japan de sociale ongelijkheden toegenomen. Japanners hebben alleszins weinig redenen tot optimisme. Vooral de jeugd die nu massaal kennismaakt met precaire toestanden zoals tijdelijke contracten en interims. En werkloosheid.
Nationalistisch opbod
De Democratische Partij (DPJ) had in 2009 de hoop gewekt dat het tij ging keren. Deze relatief nieuwe partij had een centrumlinks en vernieuwend imago, ook al hadden enkele kopstukken ervan jarenlang carrière gemaakt in de rechtse LDP. Zoals stichter Ichiro Ozawa die onlangs met 40 andere parlementsleden uit de DPJ is gestapt. De voorganger van Noda, Naoto Kan, had ook in een LDP-regering gezeten. Zijn aanpak van de tsunami en het feit dat zijn naam in talrijke geldaffaires viel, dwongen hem in september 2011 tot aftreden. Zijn voorganger Yukio Hatoyama was in 2010 na nog geen jaar afgetreden omdat hij zijn belofte niet kon waarmaken om de Amerikaanse basis uit Okinawa te verwijderen.
Vooral nationalisten hopen in de verkiezingen van 16 december hun slag te slaan. Om te beginnen de LDP die rekent op een terugkeer aan de macht, met Shinzo Abe als premier. Abe werd in september tot partijleider gekozen na een interne campagne waarin de kandidaten aan nationalistisch opbod deden. Ze kunnen stuk voor stuk negationisten worden genoemd, ze vinden allemaal dat Japan moet ophouden met zelfbeschuldigingen en dat het moet denken aan een eigen kernwapen.
Ervaren negationist Abe, kleinzoon van oorlogsmisdadiger Kishi, haalde het van Nobuteru Ishihara die volledig achter de hypernationalistische uitspraken staat van zijn vader Shintaro Ishihara. Deze laatste trad in oktober af als gouverneur van Tokyo om een nieuwe nationalistische partij op te richten. Er was ook nog kandidaat Shigeru Ishiba die vindt dat Japan een eigen kernwapen moet ontwikkelen om op het politieke wereldtoneel te kunnen meetellen. Ishiba was eerder directeur van het “Defensie Bureau”, het feitelijke ministerie van Defensie.
Vader Ishihara zoekt toenadering tot twee andere hypernationalistische groepen, de Bond voor Herstel van Japan van Toru Hashimoto, burgemeester van Osaka, en de Partij van de Rijzende Zon. Zoals deze groepen wil hij dat de grondwet wordt herschreven zodat Japan wel een militaire macht kan worden (wat ze feitelijk al heel lang is), met kernwapens en met dienstplicht. Over China en Korea spreken ze in koloniale termen.
Door het parlement nu al te ontbinden, hopen de Democraten dat die nieuwe nationalistische groepen te weinig tijd hebben om campagne te voeren. Maar met een LDP die nagenoeg op dezelfde standpunten staat, lijkt de kans groot dat de komende campagne een opbod aan nationalisme wordt.
Wapenwedloop
Ter linkerzijde is er de Communistische Partij die de jongste jaren stagneerde (in verkiezingen 2009 haalde ze 7 %) en globaal genomen weinig gewicht in de schaal werpt. De CP staat achter de Japanse claim op de betwiste eilanden. Ze neemt niet deel aan de burgerinitiatieven tegen dat chauvinisme, een van de weinige pogingen om daar tegen in te gaan. Zoals al zo vaker in de geschiedenis gebeurde, laat ook een deel van links zich meeslepen in nationalistisch opbod.
Zoals de kaarten nu liggen, valt te vrezen dat de volgende Japanse regering nog meer dan nu op een ramkoers met zijn Chinese en Koreaanse buren zal zitten. Daar Japan een meesterstuk is in de Amerikaanse strategie van “containment” van China, zal Washington geen olie op de woelige golven gieten. De Japanse verkiezingen riskeren aldus de aan gang zijnde wapenwedloop in de regio van de Stille Oceaan nog te versnellen.
Dit artikel verscheen eerder op Uitpers, webzine voor internationale politiek