Sinds enkele maanden is de jeugdwerkloosheid niet weg te slaan uit de kranten en actualiteitsprogramma’s. De werkloze jongeren zijn goed op weg om een verkiezingsthema te worden. Hoewel de aandacht voor dit probleem terecht is, valt op hoe eenzijdig het debat voorlopig gevoerd wordt. Wat je overal hoort, is hoe de jongeren zich moeten aanpassen aan de arbeidmarkt. Niets andersom. Willen we jongeren echt aan het werk helpen, moeten we allereerst deze pensee unique doorbreken. Om te beginnen is het belangrijk om het globale debat over de werkloosheid te voeren: van jong tot oud.
Van één dimensie naar drie
Als het van de traditionele partijen, werkgeversorganisaties en de VDAB-top afhangt, blijft de oorzaak van de jeugdwerkloosheid steeds te zoeken bij de jongeren zelf. Hier en daar klinkt wat nuance door: de crisis heeft alles verergerd, er is de conjunctuur, het is logisch dat jongeren ervaring missen, … Maar zowat elke mogelijke oplossing die het beleid bedenkt – van de begeleiding op maat tot de stages tot de inmiddels getorpedeerde ‘werkcheques’ – komt neer op het aanpassen van de jongeren aan de arbeidsmarkt. Uiteraard is dit de reden waarom het beleid vandaag volledig tekort schiet en dat morgen nog zal doen.
De iets kritischer stemmen die verwijzen naar conjunctuur en crisis lijken zelfs een verhullend effect te hebben. Alsof we niet zouden weten dat de jeugdwerkloosheid van vandaag – hoewel gestegen – sinds begin van de jaren tachtig in wezen een structureel gegeven is. Alsof een herstel naar de situatie van voor de crisis, pakweg 2007, voldoende zou zijn. Ook dat jaar zat al 14% van alle schoolverlaters een jaar na afstuderen zonder werk (in de grote steden veel meer) (1).
Om een correct beeld te schetsen van de jeugdwerkloosheid is het zinvol om achteruit te kijken en hun in te passen in het volledige werkloosheidsplaatje. Zo lassen we een tweede en derde dimensie in die rekening houden met structurele factoren. Dit is belangrijk om werkzame oplossingen te formuleren.
De werkloosheidsmachine
De centrale vraag wordt vaak ontweken, maar blijft cruciaal: waar komt de (jeugd)werkloosheid vandaan? Gemakkelijke antwoorden die variëren op: “Ze willen/kunnen niet werken/solliciteren.” zijn onvoldoende.
Als we terugdenken aan de tijden van bijna volledige tewerkstelling zien we heel wat jongeren die vroeger stopten met school. Ze waren daarbij vaak minder opgeleid dan de jongeren van nu (zelf die zonder diploma). Sollicitatietips, laat staan activering, waren in die tijd nog niet uitgevonden.
Het grote verschil met nu is dat de werkgevers van toen bereid waren om een hele reeks toegevingen te doen aan de winst en productiviteit. De Tweede Wereldoorlog had de economie op z’n kop gezet en de arbeidersbeweging stond zeer sterk. De werkgevers stapten mee in een maatschappijmodel gebaseerd op welvaart via maximale tewerkstelling (minstens van de mannelijke kostwinners).
Toch is de structurele werkloosheid van vandaag geen complot van hebzuchtige neoliberale bazen en politici. Ze drijven mee op de logica van het kapitalisme. Als reactie op de sterke arbeidersbeweging van na de Tweede Wereldoorlog en op de economische malaise die de oliecrisis aan het licht bracht, zagen werkgevers wereldwijd slechts één uitweg. Ze besloten overal de productiviteit te verhogen. Via de achterpoortjes van bedrijfssluitingen en delocaliseringen (de globalisering). Maar vooral via investeringen in kapitaal. Dat wil zeggen dat allerlei machines en informaticatoepassingen moesten zorgen dat meer werk met minder mensen kon gedaan worden.
Als er een neoliberaal dogma is dat ons allen (ook in de sociale sector) in de greep houdt, is het dit.
Net zoals zogoed als alles in onze samenleving is werkloosheid dus het product van het gebruik van machines en computers; een bijproduct.
Productiviteitsideologie
Hogere productiviteit betekent per definitie een vermindering van het aantal arbeidsuren. In het beste geval verhoogt de werkdruk voor wie overblijft. Vaak met alle gevolgen van dien zoals ziekte, uitval, depressies of conflicten.
Waar we inmiddels ook mee vertrouwd zijn geraakt, zijn de vele banen die sneuvelen in naam van de productiviteit. Dit maakt van loonsubsidies die moeten leiden tot een hogere productiviteit (de gangbare mantra) een zeer tegenstrijdig iets. Vaak subsidiëren we gewoon de creatie van onwerkbare jobs en zelfs werkloosheid. Bijvoorbeeld wanneer de vrijgekomen investeringsruimte opnieuw naar automatiseringen gaat.
Ondertussen ligt ook de lat om in te stappen in dit soort jobs veel hoger. Loonarbeid wordt zwaarder, maar ook schaarser. Dit verklaart zowel de selectiviteit naar jongeren toe (ze missen ervaring en routine), als naar oudere werklozen (ze kunnen de druk mentaal of fysiek niet meer aan).
Als jongeren geen werk vinden is dat niet door het jong of onervaren zijn op zich. Jongeren zijn altijd jong en onervaren geweest. Wat we vandaag meemaken, is dat werkgevers niet bereid zijn te investeren in (voor hen) onproductieve arbeid. Het is de drang naar groei en een alsmaar hogere productiviteit die via sluitingen, afvloeiingen en het opschroeven van de werkdruk structureel werkloosheid produceert. Niet het onvermogen van de werkzoekenden.
De enige reden waarom dit gegeven onopgemerkt de statistieken passeert, is dat de overheid al decennialang met eigen middelen de tewerkstelling op peil houdt in economisch “onproductieve” (geen rechtstreeks kapitaal scheppende) sectoren. Een grote ambtenarij, middenveld en sociale dienstverlening, dienstencheques … En nu staan ook deze investeringen in diensten en arbeid op de neoliberale schop.
Als jongeren geen werk vinden is dat niet door het jong of onervaren zijn op zich. Jongeren zijn altijd jong en onervaren geweest. Wat we vandaag meemaken, is dat werkgevers niet bereid zijn te investeren in (voor hen) onproductieve arbeid. Jongeren vormen slechts één categorie van door het kapitaal afgestoten arbeid. De echte oplossing voor de werkloosheid, ook die onder de jongeren, is af te stappen van de wijdverspreide productiviteitsideologie.
U doelgroept toch ook?
In tegenstelling tot een fundamentele aanpak van de werkloosheid deelt het huidige beleid (en een deel van het middenveld gaat hier ver in mee) het globale werkloosheidsdebat op in doelgroepen en deelproblemen. Het publieke debat over werkloosheid lijkt wel verkaveld in tijd en ruimte. We dreigen ons te verliezen in een eindeloze reeks maatregelen op maat voor jongeren, ouderen, laaggeschoolden, anderstaligen of ‘arbeidsgehandicapten’.
Dit heeft verschillende consequenties. Om te beginnen verzandt het VDAB-beleid meer en meer in een onoverzichtelijk lappendeken met aan elke ‘soort’ werkloze uitbestedingen ‘op maat’ gekoppeld. Gedoelgroep en liberalisering van de begeleiding gaan hand in hand.
In plaats van iedereen een job te bezorgen, wakkeren we de concurrentie tussen de doelgroepen aan.
Voorts zien we hoe de begeleiding steeds meer gaat draaien rond ‘matching’. De juiste werkloze koppelen aan de juiste job. Het lijkt er op dat we intussen veel meer bezig zijn met het toeleiden van de spreekwoordelijke ‘witte raaf’ naar steeds kieskeuriger werkgevers, dan met het bezorgen van werk aan iedereen. In plaats van iedereen een job te bezorgen, wakkeren we de concurrentie tussen de doelgroepen aan. Acties met de ene doelgroep leidt tot het wegdrukken van de andere. Als matchingsstrategie kan dit werken, maar werkloosheid los je er niet mee op.
Voor wie niet aan de bak geraakt, hebben we ten slotte een activerend kader opgebouwd dat de werkzoekende eindeloos bezighoudt met gesprekken, stages, opleidingen, controles enzovoort. Dat dit op maat gebeurd is een goede zaak, maar onvoldoende. Werklozen die dit alles beu worden en niet meer meedoen, maken het plaatje rond. Ze krijgen schorsingen aan hun broek. Op dat punt kunnen we dan eindelijk vaststellen dat ze hun situatie volledig aan zichzelf te danken hebben.
Een doelgroepenbeleid dat enkel focust op begeleiding en niet op het behoud of de creatie van duurzame jobs of instapjobs, lost het probleem niet op. Uiteraard zijn analyse en paswerk belangrijk en interessant, maar niet wanneer ze ons beletten een ernstige tewerkstellingspolitiek te voeren.
Drietrapsraket
Voor januari 2014 bedraagt de Vlaamse algemene werkloosheidsgraad 8,11 % . Onder de 25 jaar ligt dat cijfer inmiddels op 18,5 %. Steden als Antwerpen en Gent zorgen voor zorgwekkende uitschieters met respectievelijk 28,27 % en 26,26 % jonge werklozen (cijfers Arvastat). Het is tijd om te erkennen dat er meer nodig is dan ‘begeleiding op maat’. Om deze jongeren een eerlijke kans te geven (en met hen alle werklozen), is er nood aan ingrepen die radicaal breken met het beleid dat ons hier gebracht heeft. Laat ons werk maken van een drietrapsraket naar werk voor iedereen.
Neoliberale fundi’s willen ons doen geloven dat dit de sociale zekerheid op kosten jaagt, maar ze vergeten de vele terugverdieneffecten mee in rekening te brengen.
1. Stap één. Uitkeringen verlagen of afpakken, heeft niets te maken met het bestrijden van werkloosheid. Integendeel: wie geen geld heeft, geraakt enkel dieper in de put. De nieuwe controleregels van RVA lijken de jongeren het meest van alle werklozen te viseren. Zolang we geen werkgevers vinden die hen massaal willen aan de slag helpen, is zo’n beleid compleet onverdedigbaar. Grote werkgevers denken vaak enkel aan de centen, rechtse politici gaan op zoek naar gemakkelijke zondebokken en de jongeren zijn het kind van de rekening. Laat ons breken met het kille schorsingsbeleid en iedereen zonder job voorzien van een uitkering boven de armoedegrens.
2. Stap twee. Als we het echt menen met opleiding en ervaring voor jongeren, moeten we ons beter organiseren. Er bestaan vandaag diverse initiatieven die werklozen goed opleiden of onder begeleiding direct en billijk vergoed aan de slag helpen. In principe is dit het enige wat echt werkt. Elk van deze maatregelen kampt echter met beperkingen. Ook de onderlinge afstemming is vaak zoek.
Bijvoorbeeld geraken ongekwalificeerde jongeren slechts met veel moeite binnen bij de VDAB-opleidingen. Daarnaast zijn er voor populaire opleidingen wachtlijsten van soms maanden. De betaalde IBO-stages op hun beurt worden door grote bedrijven zoals Volvo Cars of Arcelor Mittal gebruikt als een vorm van loonsubsidie. Van opleiding op de werkvloer komt vaak niets in huis. De OCMW’s tenslotte beschikken over onvoldoende middelen voor hun uitstekende artikel 60-trajecten. Door de versnipperde financieringsstructuur en administratie haken deze trajecten te weinig in op andere initiatieven zoals de WEP’s (Vlaamse werkervaringsprojecten) en de GESCO’s (federale gesubsidieerde contractuele).
Wat we vandaag nodig hebben, is een fikse investering in een eengemaakt tewerkstellingstraject voor alle doelgroepen. Daarbij helpt één publieke dienst de werkzoekende aan een begeleide job van enkele maanden of (indien nodig) zelfs een paar jaar . Het is daarbij belangrijk dat de begeleiders vat hebben op de jobs waarnaar ze toeleiden (geen interims, geen nepstatuten, geen onbetaald werk). Dat laatste wil zeggen dat werkgevers onder bepaalde voorwaarden verplicht zijn het te doen met de aangeleverde mensen.
3. De meest fundamentele en noodzakelijke ingreep, is de stapsgewijze invoering van een algemene arbeidsduurverkorting. Machines en computers leiden tot minder te presteren arbeidsuren voor evenveel economische productie. Eigenlijk benutten we hier het groeiende maatschappelijke potentieel niet. In plaats van te begrijpen dat we met z’n allen minder kunnen gaan werken, houden we met onze 38-urenweek een massale werkloosheid in stand. De tijd is rijp om de beschikbare arbeidstijd grondig te herverdelen. De mensen die zich nu te pletter werken, bouwen uren af ten voordele van de mensen zonder werk. Klinkt fair, niet?
Bij elke vorige inkorting schreeuwden werkgevers moord en brand, om dan te merken dat er best mee te leven viel. De laatste decennia zijn er nog maar weinig stappen vooruit gezet, terwijl – niet toevallig – de massale werkloosheid structureel is geworden. Verkortende maatregelen gebeuren tegenwoordig enkel nog sectorieel, thematisch of op het ritme van de conjunctuur. Van ADV-dagen in de sociale sector, over de diverse tijdskredieten, tot systemen van ‘economische werkloosheid’ of ‘brugpensioen’ (ook deze laatsten leiden tot een verkorte werkweek of loopbaan).
Neoliberale fundi’s willen ons doen geloven dat dit de sociale zekerheid op kosten jaagt, maar ze vergeten de vele terugverdieneffecten in de werkloosheidsuitkeringen, arbeidsbemiddeling (zowel publiek als privaat), sociale handhaving en gezondheidszorg mee in rekening te brengen (2).
(Jeugd)werkloosheid bestrijden, niet de jonge werklozen
De laatste vijftien jaar hebben we kosten noch moeite gespaard om de werklozen aan te passen aan de arbeidsmarkt. Dit beleid heeft geleid tot het ontstaan van een klein (Mexicaans) leger arbeidsmarktbemiddelaars, talloze schorsingen en het idee dat de werkloosheid de schuld is van de werklozen zelf.
De werkloosheid is er echter niet door afgebouwd. Niet in België en niet in het buitenland. Willen we echt iets veranderen en de vele tienduizenden jonge werklozen de toekomst bieden die ze verdienen, moeten we het geweer radicaal van schouder veranderen. Net zoals eerder in de geschiedenis is gebeurd, komt het er niet op aan de werklozen te veranderen. Het is de arbeidsmarkt die toe is aan een grondige verbouwing. Wie dat niet inziet of aandurft, zal nog verschieten van de gevolgen.
Noten:
1) VDAB-studie, “Werkzoekende schoolverlaters in Vlaanderen”
2) Als we daarenboven zorgen voor de invoering van een vermogensbelasting (en dito kadaster) en de herinvoering van de meest progressieve schalen in de personenbelasting, moet het mogelijk zijn de loonlasten te verlagen én de lage en middelhoge nettolonen te behouden.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op de blog van Natan Hertogen op DeWereldMorgen.