Jules Destrée was van 1894 tot aan zijn dood in 1936 volksvertegenwoordigder voor Charleroi van de Belgische Werklieden Partij. Hij was oprichter van de l’Académie royale de langue et de littérature française, patriot in 1914, tegenstander van de volledige tweetaligheid in België en vader van de Waalse Beweging. Hij stemde voor de juridische gelijkwaardigheid van de Vlaamse en Franse wetteksten, veroordeelde het onrecht dat de Vlamingen trof sinds 1830 en verdedigde de historische en culturele gelijkheid van de twee volkeren die België vormen. Hij nam het Belgisch nationalisme op de korrel en verwierp terecht de mystiek-nationalistische stelling van de “Belgische ziel”, maar hij hield aan de eenheid van het land.
Destrée is vandaag vooral bekend voor zijn Brief aan de Koning van 1912 die onlangs werd vertaald als bijlage van een boekje van Rik Van Cauwelaert getiteld “Ils nous ont pris la Flandre” – Waals socialisme en Belgische illusies. Van Jules Destrée tot Elio di Rupo” (Kalmthout, 2012). Die beruchte brief proclameert het niet-bestaan van de Belgen. Destrée was een van de weinigen en misschien wel de enige sociaal-democraat van zijn tijd die zich uitsprak voor federalisme. “Een België, bestaand uit de unie van twee onafhankelijke en vrije volkeren, en door deze wederzijdse onafhankelijkheid ook in harmonie met elkaar, zou dat niet een oneindig veel robuustere Staat zijn dan een België waarvan de ene helft zou menen dat ze door de andere helft wordt onderdrukt?”
Maar het is het culturele luik dat mij hier interesseert. Jules Destrée beschuldigt de Vlamingen van diefstal. Samengevat: “Zij hebben ons Vlaanderen ontnomen. Zij hebben ons verleden ontnomen. Onze kunstenaars hebben zij ons ontnomen. De openbare ambten hebben zij ons ontnomen. Ons geld hebben zij ons ontnomen. Ons gevoel van veiligheid hebben zij ons ontnomen. Onze vrijheid hebben zij ons ontnomen. Onze taal hebben zij ons ontnomen.” Niets minder dan dat. Laten we even van naderbij de culturele elementen bekijken waar Destrée naar verwijst om “de” Vlamingen van diefstal te beschuldigen.
Hoewel Destrée het Belgische nationalisme afwijst, beweert hij dat Vlaanderen ook enigszins deel uitmaakte van de zuidelijke Nederlanden. Dat is niet helemaal onjuist. Onder de Bourgondische en de Habsburgse heerschappij was er in de Nederlanden sprake van een zekere eenheid. Zo maakte de zogeheten Frans-Vlaamse muziekschool bij het zoeken naar een nieuwe stijl geen onderscheid tussen Vlamingen en Walen, hoewel vandaag bepaalde lieden in Wallonië geboren componisten wil omvormen tot Vlamingen. Nationalisme is integrisme. Maar de toenmalige zuidelijke Nederlanden en het hedendaagse België zijn niet identiek: de kunstenaars en cultuurproducenten vormden toen een eenheid onafhankelijk van hun taal.
Maar hoe moeten we nu begrijpen dat de Vlamingen “ons verleden” hebben geroofd? Het was namelijk zo dat de Waalse gebieden van weleer weinig of geen culturele en politieke elementen hebben geleverd aan de vorming van een nationale Belgische ideologie. Zo moesten de nationalistische historici (zoals Henri Pirenne) als bewijs van de natuurlijke, organische aard van het historische verschijnsel België, beroep doen op het verleden van het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant.
In Gent en Brugge bloeide een half-kapitalistische industrie en werd er gestreden tegen de adel en de patriciërs in naam van de gemeentelijke vrijheden. Op bepaalde ogenblikken was de macht in handen van de wevers en volders.
Volgens de historicus Wim Blockmans is “wat zich van 1297 tot 1302 in Vlaanderen afspeelde Vlaanderen afspeelde niets minder dan een sociale en politieke revolutie (…) Zo is het treffend dat de fase van de autonome stadsrepublieken waartoe Vlaanderen in het midden van de 14de eeuw kwam, nog gold als inspiratiebron tijdens de Gentse Calvinistische Republiek van 1578-1584, evenzeer als tijdens het verzet tegen het centralisme van keizer Jozef II in 1789.” Het prinsbisdom Luik, dat geen deel uitmaakte van het Waalse land, kende eveneens grote volksopstanden. De door Jules Destrée zo bewonderde belforten waren de monumentale symbolen van de gemeentelijke vrijheden. De Brabantse stad Antwerpen met haar beurs en intermitterende vrijhandel werd het financiële centrum van Keizer Karel.
De liberale historici waren bijgevolg gedwongen om Vlaanderen en Luik, maar niet Wallonië, aan te duiden als de ideologische bakermat van de nieuwe staat België. Paul Lafargue, de schoonzoon van Karl Marx, publiceerde in 1882 een lang artikel gewijd aan de strijd van de Vlaamse gemeentenaren in de 14de eeuw. Er bestaat van dit artikel een tweetalige uitgave (Éditions Aden, 2003). Lafargue wijst op het belang ervan voor de liberale en belgicistische geschiedkundigen.
Met zijn verwijzing naar dit verleden schaart Destrée zich dus achter het liberale en belgicistische standpunt. Dat hoeft ons niet erg te verbazen als we weten dat de eerste socialistische leiders zijn voortgekomen uit de linkervleugel van de liberale partij en dat er tussen beiden sterke antiklerikale banden bleven bestaan. Dit antiklerikalisme zou de socialisten zuur opbreken omdat het hen afzonderde van de gelovige massa’s in Vlaanderen. Maar dat is een ander verhaal.
In hun pogingen om een natie te scheppen waren de oprichters van het koninkrijk België verplicht om het Vlaamse en Brabantse politieke en culturele verleden als grondslag te nemen. Het Vlaamse verleden werd verheerlijkt … in het Frans. Denk bijvoorbeeld aan Charles Decoster en zijn La Légende d’Ulenspiegel au pays de Flandres et ailleurs (1867). De ontwikkeling van de Vlaamse Beweging die een grotere culturele autonomie eiste beging dus, in de ogen van Destrée, een diefstal op grote schaal.