U kent misschien de uitdrukking “zo rijk als een nabob”. Maar wie waren die nabobs? De gouverneurs en andere grootwaardigheidsbekleders van de sultan droegen die naam gedurende de moslim-overheersing in India tussen de 15de en 17de eeuw. De sultans stonden bekend voor hun luxueuze levensstijl, gewaarborgd door de staatskas. De nabobs deelden in de rijkdom, wat heel natuurlijk is wanneer de grote kruimels van de rijke tafelen vallen. Gebruik makend van de spanningen tussen hindoes en moslims en tussen de diverse vorstendommen, begonnen de Britten aan de langzame verovering van het subcontinent.
Gehoorzamend aan hun devies “verdeel om te heersen”, lieten zij een zekere macht in de handen van de plaatselijke vorsten en lieten zij hun rijkdom tamelijk ongemoeid. De Westerse verbeelding stelt ze voor omringd door wulpse danseressen in een zee van juwelen. De Indiase republiek heeft de vorstelijke titels niet afgeschaft, enkel hun macht. Zij blijven echter met trots hun aristocratische titels dragen. Ik geef u twee portretten van die bedreigde diersoort.
Brajendra Singh werd geboren in 1918, als maharadja van Bharatpur gekroond in 1939, was volksvertegenwoordiger van 1967 tot 1971, staatswetgever van 1972 tot 1973 en overleed in 1995, met achterlating van een dode en van een levende weduwe die hem een zoon en vier dochters schonken. Zoals alle maharadja’s tierde hij tegen een regering die niet alleen hun macht had afgeschaft, maar ook hun civiele lijst had ingetrokken samen met hun speciale rechten in hun jachtgebieden, nochtans gewaarborgd in de onafhankelijkheidsovereenkomst. Het ging om een vuile streek van het perfide Albion. Maar de Indiase bourgeoisie en de grootgrondbezitters hielden er geen rekening mee en het koningschap werd in 1970 voorgoed afgeschaft. Brajendra was de telg van een oud geslacht.
Zijn vader was een bon vivant die in 1924 het dubbele van zijn inkomen uit het raam wierp en stierf in ballingschap nadat hij onder dwang afstand had genomen van de troon. Brajendra’s grootvader was eveneens moeten aftreden, officieel wegens mentale stoornissen, maar in werkelijkheid voor zijn betrokkenheid in een moord. Hij kon raak schieten en inviteerde in de jaren ’30 en ’40 de Britse vicekoningen op zijn domein Ghana (in Bharatpur en niet in Afrika) om er op eenden te jagen. Er staat daar een grote marmeren plaat waarop men de scores van onze shikari en van zijn vrolijke makkers kan lezen: gemiddeld schoten zij nooit minder dan 20.000 vogels per dag. Op een dag verloren 100.000 vogels het leven, het merendeel eenden. Mooi, dat rijke jagersleven!
De maharadja van Nabha in het noorden van India, geboren in 1919 onder de naam Pratap Singh Malvendra Bahada en gekroond 1940, was in zekere mate het ecologische tegenbeeld van de vorige. Maar hij was dan weer gek op automobielen en de ziel van de Vintage Automobile Association of India, de club van de collectioneurs van aftandse wagens. Zijn vader was moeten aftreden in 1928 na enkele schonen te hebben gekidnapped in het naburige koninkrijk Patiala, dit om de terugkeer af te dwingen van de schonen die door de maharadja van Patiala waren gekidnapped, een man die bekend stond voor zijn onverzadigbare seksuele honger ondanks zijn harem van 365 vrouwen. Onze ecologische automobilist stierf in 1995.
Totdaar de gegevens die ik in een oud nummer van de Britse krant The Independent heb gevonden. Maar ik maak me bij deze necrologieën enkele bedenkingen.
Vanuit verhalend standpunt is het logisch dat Nasir, eens de trouwe knecht van Blake en Mortimer, werkt voor de geheime diensten van het India van Ghandi en Neru en de maharadja’s bespioneert die zijn samengekomen in Simla om het rijk van Açoka te doen herleven. Maar Yves Sente en André Julliard, de auteurs van deze spannende beeldroman die de titel draagt De Sarcofagen van het 6de Continent, vergissen zich wanneer ze deze aristocraten anti-imperialistische en meer bepaald anti-Britse gevoelens toeschrijven. De maharadjas waren immers de trouwe uitvoerders van de koloniale machthebbers. Het is evenzeer twijfelachtig dat het Kremlin steun zou verlenen aan de maharadja’s, want de relaties tussen de USSR en het “niet gebonden” India waren uitstekend. Maar men weet natuurlijk niet of de KGB andere plannen had.
Maar wij kennen ook heel sympathieke, ernstige en vooruitstrevende maharadja’s. Wij denken bijvoorbeeld aan Rawjajapoutalah die de opiummaffia bestreed. Zijn vader en broer werden gek nadat zij vergiftigd werden met het beruchte radjaïdja. Een zelfde lot wachtte hem, maar hij werd op het nippertje gered door een jonge Belgische reporter. U kunt dit verhaal nalezen in het spannende boek De Sigaren van de Farao. Dezelfde reporter ontmoette later in een Brusselse variététheather de fakir Ragdalam die zijn psychische vermogens had mogen vertonen aan de maharadja van Hambalapur, die hem verhief in de Orde van de Grote Roze Cobra.
Er wordt beweerd dat de rijke Indiërs, opgevoed onder het voormalige regime, zich slechts interesseren voor de kunsten van hun geboorteland, zoals voor de raga-muziek. Ik denk aan de film van de Bengaalse cineast Satyajit Ray, Het Muzieksalon, waarin een verarmde grootgrondbezitter zijn laatste centen verspilt om zijn salon in ere te houden. Maar sommige radja’s zijn bewonderaars van de klassieke Europese muziek, vooral van het belcanto, zoals de maharadja van Gopal die een prachtige smaragd offreerde aan de sopraan Bianca Castafiore, nadat hij met tranen in de ogen had geluisterd naar de vertolking door de Milanese Nachtegaal van de Juwelenaria uit Faust van de Franse componist Gounod.
De moraal van dit alles? Niets is zwart of wit op dit ondermaanse. Maar wat is waar en wat is onwaar? Het antwoord hierop ligt niet altijd voor de hand.
Foto : Maharaja Vijay Singh in zijn harem. Jodhpur, ca. 1770. Metmuseum.