Op 20 oktober werden in Luxemburg parlementsverkiezingen gehouden. Eerste gevolg was dat de heersende partij (bijna non-stop sinds 1945), de Christelijk Sociale Volkspartij (CSV), naar de oppositiebanken werd verwezen. Een nieuwe driepartijenregering is in de maak, onder aanvoering van de Democratische Partij, de meest radikaal liberale partij in Luxemburg, en de winnaar van deze verkiezingen. De Democratische Partij snoepte klaarblijkelijk stemmen af van de CSV. De anti-kapitalistische partij déi Lénk maakte een minder spectaculaire maar stevige vooruitgang.
Sinds vele tientalen jaren vonden de parlementsverkiezingen om de vijf jaar plaats, met de regelmaat van een klok. Sinds 1979 vielen ze samen met de Europese verkiezingen. Zodoende waren de volgende gepland in mei 2014. Ditmaal liep het enigzins anders. De verkiezingen van 20 oktober waren het gevolg van een politieke crisis. Vier maanden voor ze plaats vonden, werd het politieke leven in het land in hoge mate gedomineerd door een schandaal rond de inlichtingendienst, de SREL.
In de eerste plaats kwam aan het licht dat de SREL gegevens verzamelde en bijhield van vele duizenden Luxemburgse burgers alsook van politieke organisaties en campanjes. In feite werden allen die zich engageerden in perfect legale activiteiten beschouwd als een mogelijke bedreiging van de bestaande sociale en politieke orde. De stelling dat dit enkel gebeurde tijdens de Koude Oorlog is duidelijk vals gebleken; in bepaalde gevallen is het op zijn minst daarna nog verder gebeurd, en er is geen enkele waarborg dat het nu niet meer zou gebeuren.
Er werd een parlementaire onderzoekscommissie opgericht waarin ook het enige parlementslid van déi Link zetelde. De samenvatting van de activiteiten van de SREL was verhelderend: illegale telefoontap, bespioneren van individuen zonder enig wettelijk mandaat om dit te doen, verduistering en diefstal van publieke fondsen, pogingen tot corruptie, oprichten van een geheime politie, gebruik van interne vertrouwelijke informatie voor private doeleinden, functionering zonder duidelijk bepaalde hiërarchische regels, onaanvaardbaar gedrag tegenover de parlementaire controlecommissie die verantwoordelijk is voor het toezicht op de SREL door geen of onjuiste informatie over haar activiteiten te geven. Ook politici en hoogstwaarschijnlijk zelfs de Groot-Hertoglijke familie werden afgeluisterd. Het “cloak and dagger”-aspect van heel de zaak leek nog het meest op een scene uit een James Bondfilm. Zo bleek dat het toenmalige hoofd van de SREL een gesprek met de Eerste Minister Jean-Paul Juncker opnam met een speciaal aangepaste polshorloge…
Gelijklopend begon uiteindelijk een rechtszaak (die nog steeds verdergaat) betreffende een reeks bomaanslagen in de jaren ’80, die toen als terroristische aanvallen werden beschouwd en die bekend zijn als de Bommeleer-zaak. Toen werd al de betrokkenheid van de staatsdiensten vermoed (een rijkswachtbrigade, die sindsdien opgedoekt is, waarvan twee van haar agenten nu voor de rechtbank staan), het lijkt nu zeer waarschijnlijk dat de aanvallen werden uitgevoerd (als een training…) door SREL-officieren die samen met Amerikaanse agenten handelen, in de context van het door de NAVO en CIA geïnspireerde “Stay Behind”- programma.
Functionering staat in vraag gesteld
Dit alles riep vele vragen op over de werkwijze van de Luxemburgese “deep state” en van de staat in het algemeen. Wat de SREL betreft, werd de vraag gesteld wat de verantwoordelijkheid van regeringsfiguren hierin was (wie? wie deed wat en wanneer?). Hier werd in het bijzonder aan Eerste Minister (sinds 1995) Jean-Claude Juncker gedacht, tegenover wie de SREL verantwoording moest afleggen.
Luc Frieden, minister van financiën en een leidinggevende verantwoordelijke van de neoliberale vleugel van de harde lijn van de CSV en de regering, stond eveneens in het spotlicht. Frieden was voorheen Minister van Justitie en van politie, en werd er van verdacht van zijn positie gebruik te hebben gemaakt om de Bommeleerzaak te proberen te begraven nog voor ze voor de rechtbank kwam.
Maar er waren ook ruimere vragen betreffende de algemene manier van werken van de regering, het aura van geheimdoening, beslissingen die achter de rug werden genomen en zonder de verkozen vertegenwoordigers in te lichten. Dit resulteerde in aantal affaires de laatste twee jaren. Bij een paar daarvan is Qatar betrokken -Quatarees kapitaal, aangemoedigd door de Luxemburgse regering, heeft een zeer levendige interesse getoond om te investeren in de Luxemburgse financiële sector: het heeft nu twee banken overgenomen. De duistere overeenkomsten achter deze overnames (zeer voordelig voor de Quatarezen) hebben regeringsministers en leden van de Groot-Hertooglijke familie erbij betrokken. Een poging van Quatarees kapitaal om de luchtvaartmaatschappij Cargolux over te nemen werd tegengehouden door een zeer sterke mobilisatie van het personeel van het bedrijf en door de weerslag ervan in de politieke sfeer.
Bij andere affaires was er een samenspannen met speculatoren in vastgoed. Dit alles werd gezien als een onlosmakelijk deel van het functioneren van de “CSV-staat”: de partij zit sinds 1945 doorlopend in de regering, een vijfjarige pauze in de jaren ’70uitgezonderd .
In juni werd Frieden enkel gered van een motie van wantrouwen door de steun van de Socialisten (LSAP), een kleine partner in de regeringscoalitie. Op 10 juli, toen de parlementaire commissie haar rapport over de SREL voorstelde, wilden de geïntimideerde Socialisten de motie aannemen, net zoals elke andere politieke partij, de CSV uitgezonderd. Nog voor de stemming werd gehouden, kondigde Juncker aan dat hij de Groot-Hertog wou vragen om het parlement te ontbinden en nieuwe verkiezingen te houden.
In de context van de crisis die de verkiezingen had uitgelokt, kregen de vragen over democratie en een zuivere overheid meer belang dan dat ze anders zouden krijgen. Zo handelde het eerste hoofdstuk van het verkiezingsprogramma van déi Lenk over deze kwesties. Déi Lenk roept op tot een grondige hervorming van de staatsinstellingen, transparantie, directe tussenkomst van de burgers in politieke beslissingen, versterking van de parlementaire controle op de regering, afschaffing van de monarchie, scheiding van kerk en staat en de ontbinding van de SREL. In de context van een voorgestelde Grondwetshervorming, die al ter discussie stond voor de verkiezingen, riep déi Lenk op tot een Grondwetgevende Vergadering en voor een breed debat in het land.
Stemrecht voor iedereen
Hoe dan ook de meest belangrijke democratische hervorming betreft ongetwijfeld de vraag over de uitbreiding van het stemrecht voor inwoners die geen Luxemburgse burgers zijn. Dit zou een juiste eis zijn in elk land, en natuurlijk is déi Lenk daar voorstander van, maar in Luxemburg krijg dit een centraal belang omdat meer dan 44 % van de bevolking van vreemde origine is.
En eigenlijk is dit niet enkel een eenvoudige democratische vraag; het heeft een groot klasse-aspect. Een meerderheid van de werkende bevolking bestaat uit niet-Luxemburgse inwoners, zowel mensen die permanent in het land verblijven als grensarbeiders die dagelijks pendelen vanuit het naburige Frankrijk, België en Duitsland. Hoe belangrijk de kwestie is, wordt geïllustreerd door het feit dat het electoraat bij de verkiezingen van oktober 2010 238.000 mensen bedroeg (de bevolking van Luxemburg bedraagt 537.000), terwijl voor de sociale verkiezingen in november 2013, die de vertegenwoordigers op de werkvloer verkiezen, en waar zowel buitenlandse inwoners als grensarbeiders kunnen meestemmen, dit 430.000 mensen bedroeg.
Het percentage van Luxemburgse burgers bij de werkende bevolking bedraagt ongeveer een derde, dit deel is sterk geconcentreerd in de stadsdiensten en in de openbare sector. Het merendeel van de werknemers in de private bedrijven zijn niet-Luxemburgers: in de bouwindustrie en in de hotel- en restaurantsector zelfs meer dan 90%.
Natuurlijk waren de democratische thema’s en vragen niet de enige en zelfs niet de belangrijkste bekommernissen. Sociale thema’s staken er veel meer bovenuit. Luxemburg heeft het hoogste BNP per hoofd in de EU, en toch is er nog armoede. Niet alleen is er de stijgende werkloosheid – 8,6% volgens de IAO-criteria, meer dan het dubbele onder de jongeren- er bestaat ook het fenomeen van de “werkende armen”. Het minimumloon ligt beneden de officieel aanvaarde armoedegrens en 14% van de bevolking leeft beneden deze grens. Een van de belangrijkste problemen, en een centrale as in de verkiezingscampagne van déi Lenk, is het probleem van de huisvesting, waar zowel de prijs van de huizen als de huurprijzen astronomisch zijn. Er is bovendien een ernstig tekort aan sociale huisvesting.
In de opbouw van een neoliberaal Europa speelde Luxemburg altijd al een actieve rol, wat recent nog bleek in Junker’s aanstelling tot voorzitter van de Eurogroup van de Eurozone van ministers van financiën van 2005-2013. Niettemin zijn neoliberale hervormingen (nog) niet zo ver doorgedrukt als in vele andere landen en belangrijke onderdelen van de welvaartstaat, of de sociale staat zoals dat hier wordt genoemd, blijven bestaan.
Junker heeft geopteerd voor een langzame maar zekere –en dubbelzinnige- benadering, door gradueel de sociale rechten uit te hollen terwijl hij die met woorden verdedigd, en er tegelijk op te letten de sociale vrede te bewaren. Hij heeft dus de indexering van de lonen beperkt, maar niet afgeschaft zoals de Luxemburgse werkgeversorganisaties geregeld hadden gevraagd, hierin gesteund door het IMF, de Europese commissie en de OESO. Gelijktijdig werd de pensioenhervorming, waarbij de mensen de “keuze” kregen tussen ofwel een inlevering van meer dan 15%, ofwel bij voorkeur een privaat pensioen te nemen, bekritiseerd door dezelfde krachten omdat ze ontoereikend zou zijn. Niettemin, tegen gelijk welke snelheid dan ook, de marsrichting is onmiskenbaar. Op dit traject zal de index er aan gaan, zal er een nieuwe pensioenhervorming komen, zullen sluipende privatiseringen verder gaan, net zoals het snoeien in de openbare uitgaven. Het resultaat van deze verkiezingen zal dit proces zeker versnellen.
Het doel van de CSV was om de schade rond het schandaal van de SREL en de andere affaires te beperken . Door die gebeurtenissen verloren zij rond de 5% van hun stemmen en gingen ze van 26 naar 23 zetels (op een totaal van 60). Ze blijven nog wel de grootste partij, met de rekenkundige mogelijkheid om een andere coalitie te vormen. Maar een nieuw project kwam tot stand, die van een driepartijenregering met de LSAP, de Groenen en de Democratrische Partij. De campanje was vervuld van oproepen tot vernieuwing door deze partijen, wat niet geconcretiseerd werd in een duidelijk regeringsperspectief tijdens de campanje, van zodra de drie partijen niet zeker wisten of zij een meerderheid zouden halen of niet: in dat geval zou op zijn minst een van hen samengaan met de CSV.
Niemand had meer aan vernieuwing gehad dan de LSAP. Deze partij zat, een periode van vijf jaar uitgezonderd, al 30 jaar in de regering met de CSV. Zij moesten proberen de mensen hun verantwoordelijkheid voor de eindbalans van de uittredende regering te doen vergeten, door zich een meer links imago aan te meten, terwijl zij hun gebruikelijke refrein herhaalden dat het” zonder ons nog erger wordt”.
De sociaaldemocratie koos een nieuwe leider, de minister van economische zaken Etienne Schneider, die verondersteld werd hen een jong en dynamisch imago te geven. Schneider was niet noodzakelijkerwijze de beste keuze: hij is de vertegenwoordiger van een duidelijk neoliberale vleugel van de partij en weinig betrokken bij de historische banden van de partij met de vakbonden. De LSAP ging de verkiezingen in met 13 zetels en kwam er uit met 13 zetels, met nipt 20% van de stemmen. Het verloor net iets meer dan één procent vergeleken met de vorige verkiezingen, maar 3% meer in het meer volkse en proletarische Zuiden en de centrale regio’s. Zo gaat een lange en trage erosie verder van het aantal stemmen sinds 1964 toen de LSAP de eerste partij was met meer dan 37%.
Liberalen grote winnaars
De belangrijkste overwinnaar was zeker en vast de liberale DP, die van 9 naar 13 zetels klom. Voeg die bij de 13 zetels van de LSAP en de 6 van de Groenen, dan geeft dit voor dit trio een totaal van 32 op 60. De wagon van de driepartijenregering was vertrokken, en de DP zat aan het stuur. Hun leider, Xavier Bettel, werd belast met de vorming van een regering, een proces dat wel enkele weken in beslag zal nemen. Maar uitgezonderd een grote verrassing, zal dit de regering worden die graag wil besturen. Wat zal ze doen?
De eerste reactie van veel mensen, incluis die van sommige van de linkerzijde,was dat ze zich enigzins opgelucht voelden met het vooruitzicht van deze regering. Eerst en vooral omdat Juncker en de CSV uiteindelijk weg zijn. Ten tweede omdat de drie partijen allen stellen de Luxemburgse maatschappij te willen moderniseren en bepaalde maatschappelijke hervormingen door te voeren: scheiding van kerk en staat, toelaten van het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht, stemrecht voor niet-Luxemburgse burgers. De toepassing van deze laatste maatregel schijnt ingewikkeld te worden: het vereist een twee-derde meerderheid in het parlement, dewelke de nieuwe coalitie niet heeft, zelfs niet met de hulp van déi Lenk, steun die déi Lenk rond deze kwestie wil geven. De CSV is tegen, evenals de kleine rechtse populistische partij ADR. Maar de vraag verdient een andere kijk.
Door voor stemrecht voor buitenlanders te zijn, drukt de coalitie het gezichtspunt uit van de Luxemburgse werkgeversorganisaties, die allen voorstander ervan zijn. Verrassend? Op het eerste gezicht misschien wel. Maar er zit logica achter. Zoals elders is het doel van de Luxemburgse werkgevers om de openbare sector te verzwakken en te ontmantelen, jobzekerheid onderuit te halen, managementmethodes uit de private sector in te voeren, de openbare sector open te breken voor de marktwetten, te privatiseren.
De instemming met stemrecht voor niet-Luxemburgers zou gepaard kunnen gaan met pogingen hen te mobiliseren tegen de “gepriviligeerde” Luxemburgers, met als doel om de verschillen tussen de openbare en de private sector “weg te werken”- in een neerwaartse richting, uiteraard. De eenheid te bewaren en op te bouwen tussen de Luxemburgse en niet-Luxemburgse werkende bevolking is een uitdaging voor de vakbonden en links. Op het vakbondsniveau is de vraag ernstig genomen, vele niet-Luxemburgse werknemers zijn lid van de vakbond. Op het politieke niveau blijft er nog veel te doen: bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen, toen buitenlanders die er wonen konden stemmen, is maar 17% dat effectief gaan doen.
De verkiezingscampanje van déi Lénk was, naast democratische kwesties, vooral gericht op sociale kwesties: onderwijs, huisvesting, tewerkstelling, sociale bescherming. Achter deze onmiddellijke kwesties zit de kwestie van het dogma van de financiële sector als middelpunt van de Luxemburgse economie – een situatie die ontstaan was sinds de crisis van de staalindustrie in de jaren ’80. Alle andere partijen (uitgezonderd de kleine Communistische Partij, KPL) aanvaarden dat het financiële sector zal voortbestaan als middelpunt van de economie- de LSAP spreekt zelfs in grootse termen over een “Marshall Plan”. Deze concentratie op de financiële sector is een groot gevaar in de huidige context van de moordende competitie tussen de belangrijkste financiële centra in Europa, waarbij Luxemburg veel te verliezen heeft.
Déi Lénk stelt eerst en vooral voor om de bestaande openbare diensten en ondernemingen te verdedigen en is gekant tegen privatisering en outsourcing. Ten tweede eist déi Lenk de oprichting van een openbare bank die vervolgens kan uitgebreid worden en wiens doelstelling de publieke investering in en de kredietverlening aan de productieve economie is, gericht op het gemeentelijke en coöperatieve niveau alsook aan kleine en middelgrote ondernemingen in het vooruitzicht van een houdbare ontwikkeling. In de bijzondere situatie van Luxemburg vereist de economische politiek een planning en onmiddellijke samenwerking met de naburige regio’s van Frankrijk, België en Duitsland, “la Grande Région” . Dit vooral voor de staalindustrie, met als uiteindelijke doel de vermaatschappelijking ervan op regionaal niveau.
En succes voor déi Lenk
Bij de verkiezingen bekwam déi Lénk 4,94% van de stemmen (3,3% in 2009) en ging het van één naar twee parlementsleden. Op een haar na misten we de verkiezing van een derde. Het stemmenaantal steeg met 50% vergeleken met 2009. In vele gemeenten wonnen we meer dan 5%, in sommige 6% en in twee meer dan 7%. De eerste analyses tonen aan dat onze stemmen eerst en vooral komen van vroegere LSAP-kiezers, maar ook van vroegere kiezers van de CSV en de Groenen. Deze keer kreeg de KPL een derde van de stemmen die déi Lénk behaalde ( de helft in 2009). Hun stemmenaantal is in het gehele land in elkaar gestuikt, behalve in het Zuiden waar de KPL een zekere lokale inplanting behoudt. De Piratenpartij behaalde een respectabele 2,94% bij haar eerste opkomen. Haar politiek is een mix van maatschappelijk libertarisme en economisch liberalisme, maar is nog niet volledig uitgekristaliseerd. Zij hebben waarschijnlijk stemmen behaald die déi Lénk anders had gekregen.
De enige twee partijen die er zowel in stemmen als in zetels op vooruit gingen in deze verkiezingen waren de DP en déi Lénk –de meest uitgesproken liberale partij aan de ene kant en aan de andere kant de enige partij die zowel in het parlement als op straat weerwerks biedt tegen het neoliberale kapitalisme. Zonder dit te overschatten, kan dit gezien worden als het begin van een zekere polarisatie. Tijdens deze verkiezingen was de LSAP serieus bezorgd over een mogelijk succes van déi Lénk. Ze spendeerde dan ook heel wat tijd aan aanvallen op déi Lenk in het laatste deel van de campagne. Déi Lénk wordt ook meer en meer gewaardeerd door vakbondsmilitanten.
Dit werd nogal goed duidelijk gemaakt door Jean-Claude Reding, de voorzitter van de belangrijkste vakbondsfederatie, de OGBL. Reding zei op een activiteit die déi Lénk organiseerde ter ondersteuning van de staking van 14 november 2012: “Momenteel hoor ik maar een stem die de arbeiders en de vakbonden steunt, en dat is deze partij. Daarom ben ik hier ook vanavond. De andere partijen zeggen wel dat ze solidair zijn, maar daar is in de realiteit niks van aan”. Reding herhaalde dit op een aantal gelegenheden, incluis in een krantenartikel tijdens de verkiezingscampagne. Wat hij zei is waar, en buiten het feit dat het natuurlijk een mooie aanmoediging is voor déi Lénk, geeft het ook de schaal van de uitdaging aan waarmee Luxemburg’s antikapitalistische partij wordt geconfronteerd. Die kan als volgt worden samengevat: zorg er voor dat de politieke meerderheid samenvalt met de sociale meerderheid, open de weg naar een regering die breekt met het neoliberalisme. Hiervoor moet de politieke oriëntatie van de LSAP en de Groenen worden uitgedaagd, des te meer als ze in een regering stappen met de liberale DP. Dat zal een conflictueel proces zijn.
Het is nu nog te vroeg om het exacte programma van een DP-LSAP-Groene regering te kennen -of zelfs volledig de maat te nemen van de nieuwe situatie waarin de CSV niet meer meeregeert. Maar niemand mag zich veilig voelen omdat de LSAP en de Groenen meer zetels hebben dan de DP binnen de meerderheid. De DP zal de locomotief zijn van de regering: zij hebben een programma dat op maat gesneden is van het financieel kapitalisme, en de wil dat programma door te drukken. Bovendien zullen ze de steun krijgen van de Luxemburgse patroonsorganisaties en de Europese en internationale instellingen. Daarbovenop komt nog eens de toenemende druk vanuit de Europese Unie via het fiscaal pakt en en reeks andere maatregelen die er op gericht zijn de nationale regeringen het neoliberale soberheidsbeleid te laten doorvoeren. Als we kijken naar de balans van de LSAP en de Groenen in het vorige parlement, zou het erg dom zijn op hen te rekenen om zulke aanval af te slagen. Maar het blijft belangrijk naar de tegenstelling te verwijzen tussen de politiek van de regering waar ze deel van gaan uitmaken en de verzuchtingen van de mensen die voor hen kozen.
*Murray Smith is lid van déi Lénk.