De recente schandalen in de schoot van de Parti Socialiste illustreren het einde van een historisch tijdperk, dat van het sociaaldemocratisch reformisme.
Geboren aan het einde van de 19de eeuw om de stoffelijke en culturele belangen van de arbeid te verdedigen, hoofdzakelijk door sociale hervormingen en een internationalistische instelling, kwamen de socialisten terecht in nationalistisch vaarwater om vervolgens een sociaalliberale politiek te voeren. Vandaag zijn ze verworden tot een apparaat dat zijn verkozenen een zekere luxe verleent, dit zelfs ten koste van de meest armen onder de armen. De socialisten vernietigen zichzelf.
Maar het populisme heeft zijn bloei niet uitsluitend te danken aan de sociaaldemocratische ontaarding. Alle zogeheten “traditionele” partijen voeden een monster dat de slaap van de rede behekst. De (tijdelijke?) zwakheid van radicaal links spoort de goegemeente aan om op te roepen voor een nieuwe politieke cultuur.
Zowat dertig jaar geleden al wilden de groenen anders aan politiek doen. We kennen het resultaat. Men verwijst vandaag naar de moraal, wat op zich heel lief is maar ijdel in een wereld waarin profijt en concurrentie baas zijn. Anderen verwijzen naar een vorm van niet-politieke gebondenheid die in werkelijkheid een ronduit antisociale politiek hult in het gewaad van een liberaal populisme: het macronisme is er een voorbeeld van.
De “duiders” van de media, uiteraard vol goede wil, constateren dat de “politieke partijen niet meer het volk steunen”. Dat hebben ze natuurlijk nooit gedaan, of men verstaat onder “volk” het staatsbestel waarin het privébezit en de uitbuiting van de arbeidskracht in de grondwet staan. Op welke wijze kunnen in een parlementaire democratie partijen de belangen van “het volk” verdedigen? In werkelijkheid bestaat de natie uit groepen met verschillende en meestal tegengestelde belangen.
Het is volkomen logisch dat een partij de strijd opneemt voor de sociale groep die zij vertegenwoordigt. Wie dit ontkent verdedigt in werkelijkheid hoofdzakelijk de belangen van de heersende sociaaleconomische groep in de staat. Aan die klassencollaboratie heeft de sociaaldemocratie zich schuldig gemaakt. De verzwakking van het arbeidersklassenbewustzijn is er het gevolg van. De ergste vorm van het nationalisme is de ideologie van de “Volksgemeenschap” die floreerde onder het nazisme en de arbeidersorganisaties vernietigde Nu zorgt de sociaaldemocratie daar zelf voor.
Terwijl de rechtse partijen (van de werkgevers, van de middenstand) de belangen van hun echte sociale basis blijven verdedigen en desnoods water in de wijn doen om coalities mogelijk te maken, vertegenwoordigen de sociaalliberalen steeds minder hun sociale basis. De enige ideologie die ze nog koesteren, is die van de macht waarmee ze een clientèle kunnen verwerven en de eigen zakken vullen.
Het macronisme brengt mensen samen die worden voorgesteld als boven de particuliere belangen staande en die de belangen van de natie willen behartigen. Dat is een leugen. De natie, dat is de staat die de bezitsbelangen verdedigt die de winst van het kapitaal verzekert. In dit opzicht verschilt het macronistisch patriotisme niet van dat van uiterst rechts. En we blijven maar voortmodderen.