Hoe verklaar je dat miljoenen mensen genieten van een misdaadverhaal, een genre dat niet bestond voor de 19de eeuw en dat in de 20ste alsmaar meer lezers kreeg? Enkele antwoorden op die vraag vind je in een boekje van Ernest Mandel, de Belgische (en Vlaamse) revolutionair die tussen 1923 en 1995 de wereld doorkruiste.
Het oorspronkelijk in het Engels geschreven Delightful Murder (1984) werd in 1987 vertaald onder de titel Uitgelezen moorden – Een sociale geschiedenis van het misdaadverhaal. Het genre omvat zowel de klassieke detectiveroman als de zogeheten “roman noir”, de politieroman, de thriller of het spionageverhaal.
Mandels Engelse titel houdt het woord genot in, maar de titel van de Franse vertaling, Meurtres Exquis, en die van de Nederlandse verwijzen naar de film Cadaveri eccelenti van Francesco Rossi uit 1976, die zelf gebaseerd is op de roman Il contesto van de Siciliaanse schrijver Leonardo Sciascia, wiens verhalen meestal de politieke wereld van het eiland en de mafia tot onderwerp hebben.
Het essay bestudeert de ontwikkeling van de “crime novel” vanaf het begin van de 19de eeuw in functie van de ontwikkeling van het industrieel en later financieel kapitalisme. In de opeenvolgende stadia van die ontwikkeling wordt de held een schurk, de schurk weer een volksheld, verplaatst de scène zich van de salon naar de straat, baart de georganiseerde misdaad het georganiseerde politieapparaat, wordt de misdaad business en produceert de zakenwereld op zijn beurt misdaad, terwijl de hoge staatsambtenaren daarbij rijkelijk profiteren van hun positie. Mandel geeft tegelijk commentaar op de inwendige en uitwendige diversificatie van het genre, de kwestie van zijn productie en de massaconsumptie ervan, enz.
Maar hoe zit het met de kwestie van het genot ? Het plezier zou beantwoorden aan de drang die men voelt om te ontsnappen aan de monotonie van het dagelijkse leven, aan de standaardisering van de industriële arbeid en aan de concurrentiestrijd tussen de individuen, door middel van de verstrooiing, van de consumptie van een avontuurlijk en dramatisch vervangproduct, een ersatz van gebeurtenissen die buiten het bereik van de doorsnee mens liggen. Volgens de psychoanalyticus Erich Fromm (naar mijn mening politiek en antropologisch interessanter dan Freud) is het onafgebroken zoeken naar amusement en tijdverdrijf in al hun vormen een manier om te ontsnappen aan verveling en onbehagen.
Mandel geeft toe dat de agressieve driften en gefnuikte passies de populariteit van het misdaadverhaal mogelijk maken, maar niet verklaren. Want de consumptie ervan is een historisch verschijnsel, zij heeft niet altijd bestaan. Zo is de moord begaan door Orestes en Elektra op hun moeder Klytaimnestra van een heel andere sociaal-psychologische orde dan de moord in het hedendaagse misdaadverhaal: Sophokles en Euripides willen geen verstrooiend genot maar een catharsis teweegbrengen, een reiniging van de hartstochten van de toeschouwer door een beklemmende en bevrijdende identificatie met het gebeurde en de protagonisten. We leven niet meer in de Griekse Oudheid, maar in de onttoverde wereld van de veralgemeende productie van koopwaren met zijn concurrentie, zijn economische cycli, enz.
Het moderne moordverhaal heeft een massale ontwikkeling gekend in de jaren 30 en 40 van de vorige eeuw. We moeten ons dus afvragen welke sociale krachten ons aansporen om er van te genieten. Lezen over en kijken naar filmisch geweld is een onschuldige manier om te ondergaan en te genieten. Paradoksaal hebben we dus hier te maken met een hoge graad van beschaving en met maatschappelijke vooruitgang. Maar tegelijk, zo voegt Mandel er als goede dialecticus eraan toe, gaat het om een contradictoire uitdrukking van deze beschaving. Wij leven in een beschaving die ons is opgelegd door de wetten van de markt, een samenleving waarin men gehoorzaamt aan de wet, niet uit overtuiging maar uit angst om te worden gestraft. Deze beschaving heeft een gewelddadige oorsprong en produceert nieuw geweld. De oorsprong van elk vermogen, zo schreef de Franse auteur Balzac, is een misdaad.
Het misdaadverhaal is opium voor het volk in de zin die Marx daaraan gaf: een drug die helpt om de ondragelijke dagelijkse eentonigheid te verdragen, de ziel van een zielloze wereld, eerst bij de middenklassen die zich bedreigd voelen door onzekerheid en proletarisering, daarna bij de mensen in de dienstensector, bij de meest gevormde lagen van de werkende klasse (onderwijs, gezondheid, employés, technici, enz.). Het gaat om een totaal passieve verstrooiing: de bestaanszekerheid als ideaal, het verlangen naar een beschermd leven vindt zijn pendant in een verbeeld gevaar. Zo kan de misdaadroman ons de samenleving doen aanvaarden door de sociale spanningen te reduceren tot conflicten tussen individuen, waarbij die conflicten tegelijk gecriminaliseerd worden (zie de aan gang zijnde criminalisering van de activisten die zich verzetten tegen het neoliberaal offensief).
Over het algemeen situeert het misdaadverhaal, vooral in de traditionele detective roman van “Angelsaksische” oorsprong, het kwaad in de ziel van het individu en niet in zijn maatschappelijke relaties. Wanneer Miss Marple en Hercule Poirot zeggen dat zij de menselijke natuur bestuderen, dan stellen ze dat de mens, belast met de erfzonde, fundamenteel slecht is. Maar gelukkig zijn er slimme speurders geflankeerd door een uitgebreid politieapparaat. P.D. James en Ruth Rendell bijvoorbeeld blijven varen in het zog van deze conservatieve, pessimistische antropologie. Het kwaad, “Evil” in het Engels, is een toereikende verklaring voor het bestaan van terrorisme, althans volgens W.W. Bush en diens sociale wereld. In hun ogen is de bijbel is een onmisbaar wetenschappelijk handboek.
Men kan het misdaadverhaal als een vorm van volksliteratuur kenmerken als een “prozaïsche bespiegeling”, d.w.z. als een literatuur die zich geen vragen stelt over de burgerlijke samenleving. De misdaad is een mysterie dat enkel kan worden verklaard door de grijze hersencellen van een Hercules Poirot, door de intuïtie van een Sam Spade, door de viriele kracht van een superman of indien nodig door het geweld van een speciaal militair commando.
Maar de tijden en het misdaadverhaal veranderen. In de Franse « nouveau polar » bijvoorbeeld (Manchette, Jonquet, Daeninckx) is het individu niet meer een eenzaam atoom, maar het product van tegensprekelijke sociale relaties. Waarbij natuurlijk niet bedoeld wordt dat een verklaring van de feiten een verontschuldiging van de misdadiger inhoudt. Het succes van het huidige misdaadverhaal heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat de consument het beu is om zich te verdiepen in de literaire egotripperij over de zielenroerselen van de bobo’s en andere culturele kleinburgers. Gelukkig bestaan er nog steeds auteurs die niet alleen echte verhalen kunnen produceren, maar verhalen die een versterkende moraal leveren in deze tijden van wanhoop. Het misdaadverhaal als genre heeft een bres geslagen in de canon van de klassieke cultuur. Het is een teken dat de klassieke cultuur aan legitimiteit verloren heeft. We staan immers midden in een beschavingscrisis.
Maar hiermee is natuurlijk niet alles gezegd over de sociale functie van het misdaadverhaal.