De kabinetsformatie in Nederland lijkt een van de langste te worden uit de parlementaire geschiedenis van het land. En dat ondanks het feit dat de beoogde coalitiepartners op de belangrijkste dossiers grotendeels op een lijn zitten. Wat kunnen we verwachten van het nieuwe kabinet, waarom duurt het zo lang en wat zijn de perspectieven voor links?
Hoewel het inmiddels is uitgesloten dat het komende kabinet nog op tijd voor Prinsjesdag (dit jaar op 19 september) zal zijn geformeerd, is er weinig twijfel meer dat de volgende regering Rutte een coalitie zal zijn van VVD (liberalen), CDA (christendemocraten), ChristenUnie en D66 (“progressieve” liberalen).
Welbeschouwd zijn dit partijen die elkaar al decennia goed kunnen vinden op vrijwel alle belangrijke thema’s. De partijen zijn allemaal groot voorstander van de vrije markt en dus van het versterken van de positie van grote bedrijven en ze steunden zo ongeveer elke oorlog die er te voeren viel.
Dat de kabinetsformatie desondanks zo lang duurt is dan ook opvallend. De meningsverschillen binnen de toekomstige coalitie zouden niet niet op fundamentele terreinen liggen als economie of buitenlandbeleid, maar op de ‘gezichtsbepalende thema’s’ als euthanasie en softdrugs.
Imago
In werkelijkheid ligt het probleem dieper: de verkiezingen lieten zien dat de neoliberale partijen alleen konden winnen door naar de flanken te bewegen. VVD en CDA presenteerden zich als het haalbare alternatief voor extreem-rechts , terwijl GroenLinks zich eens niet als een neoliberale middenpartij, maar als een progressieve partij met een boodschap van hoop en solidariteit presenteerde. Cynische neoliberale ‘centrum’- politiek weet nog maar weinigen te mobiliseren.
Hoewel het dus vaststaat dat we een hard neoliberaal kabinet zullen krijgen, gaat het gevecht nu over welk imago het kabinet zich wil aanmeten – als het aan D66 ligt wordt het neoliberalisme met een menselijk gezicht á la Trudeau en Macron; VVD en CDA zullen liever een neoliberaal kabinet met nationalistische kenmerken willen.
Neoliberaal
Inhoudelijk lijkt het erop dat het komende kabinet op drie terreinen verdergaande stappen gaan zetten in het neoliberale project. Ten eerste is het waarschijnlijk dat de vennootschapsbelasting – de belasting op winst – verder verlaagd zal worden. Trump heeft aangekondigd de vennootschapsbelasting te verlagen van 35 naar 15 procent. In Nederland is het tarief al verlaagd van 48 procent in 1980 naar 25 procent nu.
De belastingverlaging door Trump, de Brexit en het feit dat Ierland bijvoorbeeld maar 12,5 procent belasting heft op winst zullen als argument worden gebruikt om nieuwe belastingvoordelen voor het kapitaal te realiseren en de belastingdruk verder te verleggen naar werkenden.
Ten tweede wordt een volgende stap in de privatisering van het pensioenstelsel voorbereid. Het langetermijnproject is om de pensioenfondsen te dwingen zich als verzekeraars te gaan functioneren, zo de pensioenmarkt open te stellen voor commerciële verzekeraars. Zo wordt het mogelijk dat een belangrijk deel van de pensioenpot van meer dan 1400 miljard euro niet uit te keren aan gepensioneerden die er voor gespaard hebben, maar aan aandeelhouders. De volgende stap in deze richting is de afschaffing van de doorsneepremie.
Flexibilisering
Tot slot staat verdere flexibilisering van de arbeidsmarkt op de agenda. De Wet werk en zekerheid heeft de zekerheid van mensen met een vast contract verminderd door het ontslagrecht te verslechteren. Dat zou er voor zorgen dat flexwerkers makkelijker een vaste baan krijgen, maar in de praktijk was dit slechts het verkooppraatje bij de ondermijning van de positie van vast personeel. Volgens rechts en de werkgevers komt dit allemaal omdat vaste contracten nog steeds teveel zekerheid bieden en dus zullen zij nieuwe stappen willen zetten in het verzwakken van de juridische positie van werkenden met een vast contract.
Met deze reeks van aan maatregelen is een felle linkse oppositie, maar vooral ook een oriëntatie op het opbouwen van links verzet, geen overbodige luxe. Als rechts ermee wegkomt om dit beleid door te voeren heeft dat grote negatieve gevolgen voor de grote meerderheid van de bevolking.
Hoogste tijd
Maar op dit moment probeert de FNV het in de SER (Sociaal-Economische Raad) op een akkoordje te gooien met de werkgevers. Als dit gebeurt betekent dit hooguit het ‘afzwakken’ van de aanvallen. Behalve dan dat rechts de zwakte van de vakbeweging incalculeer t. Het is de hoogste tijd om te stoppen met gefaseerd inleveren en om te beginnen terug te vechten. Als de vakbeweging werkelijk zou gaan mobiliseren is het mogelijk om dit beleid van tafel te staken.
De basisschooldocenten geven hierin het goede voorbeeld. Zij hebben het kabinet aan het schuiven gekregen om geld vrij te maken voor een loonsverhoging. Maar om de werkdruk te verlagen en de lonen gelijk te trekken met het Voortgezet Onderwijs is veel meer strijd nodig zal zijn. De zelforganisatie en strijdbaarheid die we nu al van de docenten hebben gezien kunnen een voorbeeld zijn voor andere sectoren.
Maar verzet tegen het rechtse kabinet is niet alleen noodzakelijk vanwege onze rechten en levensstandaard. Als links er niet in slaagt om de onvrede politieke richting en perspectief te geven, zullen extreemrechtse partijen als PVV en FvD dankbaar gebruik maken van de ruimte die links hen prijsgeeft. Alleen massaal en militant links verzet dat volledig onafhankelijk blijft van extreemrechtse krachten kan een basis bieden om links weer op te bouwen.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op socialisme.nu.