In De revolutie die verboden werd. Indonesie 1945-1949 geeft een veteraan van de socialistische beweging een beeld van Nederlands links tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Het is een beeld van politiek gekonkel, van solidariteit die verre van onvoorwaardelijk was en van verraad van principes.
Tijdens de Japanse bezetting van wat toen nog een Nederlandse kolonie was beloofden de Japanners aan Indonesische leiders als Soekarno en Mohammed Hatta dat hun land uiteindelijk onafhankelijk zou worden. Naarmate het duidelijker werd dat Japan de oorlog zou verliezen, werden deze beloftes concreter. De Japanners hoopten zo meer steun onder de Indonesische bevolking te verwerven. Op 15 Augustus 1945, na de atoombom op Nagasaki, gaf Japan zich over en ontstond er een machtsvacuuem in Indonesie. Soekarno aarzelde echter nog om de onafhankelijkheid uit te roepen: hij vreesde de reactie van de Japanse troepen. Een groep jonge, radicale nationalisten kidnapte Soekarno om hem onder druk te zetten en op 17 augustus 1945 riep hij, samen met Hatta, de Indonesische onafhankelijkheid uit.
Er volgde een bloedige onafhankelijkheidsstrijd. Jonge radicalen, de “pemoeda” (jeugd), eisten de wapens op van Japanse soldaten. Er deden zich hevige botsingen voor tussen onafhankelijkheidsstrijders en Britse troepen wiens doel het herstel van de vooroorlogse koloniale verhoudingen was. In verschillende plaatsen richtten milities bloedbaden aan onder Nederlanders, Indo’s en Chinese Indonesiers, wat in de Nederlandse geschiedschrijving de ‘Bersiap periode’ heet. In de loop van 1946 begonnen Nederlandse troepen aan te komen. De koloniale oorlog zou 150 tot 200 duizend Indonesiers en duizenden Nederlanders het leven kosten. Pas in 1949 gaf Nederland haar nederlaag toe en erkende het de onafhankelijkheid van Indonesie.
En wat deed Nederlands links terwijl duizenden en duizenden omkwamen in de strijd tegen Nederlands kolonialisme? De PvdA zat de hele duur van deze oorlog in de regering en leverde vanaf augustus 1948 de premier: Willem Drees. De PvdA had altijd verklaard dat er onder haar verantwoording geen koloniale oorlog gevoerd zou worden. Ferares laat zien dat voor de PvdA haar positie in de regeringscoalitie met christen-democraten en liberalen en de bescherming van Nederlands eigendom in Indonesie belangrijker waren dan mooie democratische principes. Door de Nederlandse aanvallen op de Indonesische republiek om te dopen tot “politionele acties” probeerde de PvdA haar handen schoon te wassen. In De revolutie die verboden werd wordt, vaak in de woorden van PvdA-bestuurders zelf, nog eens aangetoond hoe deze partij zich in bochten wrong om een vuile oorlog te voeren.
De andere grote partij op links in die tijd was de Communistische Partij Nederland (CPN). Voor de oorlog had de CPN naam verworven als de meest consistente verdediger van het Indonesische recht op zelfbeschikking. Een tijdlang voerde zij de leus ‘Indonesie los van Holland, nu’ en een van haar leden, Roestam Effendi, was de eerste Indonesier in de Tweede Kamer. In haar eigen geschiedschrijving heeft de CPN altijd de rol van kampioen van de antikoloniale strijd geclaimd. In De revolutie die verboden werd zet Ferares dit misleidende beeld recht – want zo consistent was de CPN helemaal niet, laat hij zien.
Ferares heeft de ontwikkelingen die hij hier beschrijft van dichtbij meegemaakt. Vlak na de Duitse bezetting van Nederland was hij lid geworden van de CPN en vijf jaar lang was hij actief in het verzet. Nadat hij in 1942 van het conservatorium was verwijderd omdat hij vier joodse grootouders had dook hij onder. Als enige van zijn familie wist hij aan Auschwitz te ontkomen. Direct na de oorlog had de CPN veel krediet dankzij haar bijdrage aan het verzet en de doorslaggevende rol van de Sovjet-Unie in de strijd tegen nazi-Duitsland. Ferares besloot echter met de partij te breken. Daar had hij twee redenen voor.
Na de bevrijding verklaarde partijleider Paul de Groot aanvankelijk dat de CPN niet heropgericht zou moeten worden maar dat een ‘Vereniging van Vrienden van De Waarheid’ de oude en nieuw gewonnen aanhang zou moeten verenigingen. Na hevige kritiek van communisten uit binnen- en buitenland werd in juli 1945 de CPN alsnog heropgericht. Maar de partij bleek geen voorstander te zijn van Indonesische onafhankelijkheid! In de jaren voor de oorlog was de eis dat Indonesie onafhankelijk zou worden al naar de achtergrond verdwenen om samenwerking met andere partijen in een ‘antifascistisch volksfront’ mogelijk te maken. En na de oorlog was De Groot bevreesd dat het verdedigen van zo’n controversiele eis de partij aanhang zou kosten. De Groot wilde de nieuwe sympathie voor de communisten verzilveren en hoopte op regeringsdeelname.
Ferares is daar duidelijk nog steeds boos over. De revolutie die verboden werd maakt die boosheid begrijpelijk. Zo wordt verhaald hoe Paul de Groot verklaarde dat de Indonesische onafhankelijkheid een bedreiging zou zijn voor het levenspeil van de Nederlandse arbeiders en dat zonder zijn Aziatische kolonie Nederland dreigde af te zakken naar het niveau van een Baltisch grensstaatje. Blijkbaar was voor de partij het recht op zelfbeschikking van wat in CPN jargon de ‘bruine broeders’ heette toch niet zo onvoorwaardelijk. Opmerkelijk zijn ook de advertenties voor het Korps Mariniers en de Nederlands-Indische Civiele Administratie in het communistisch dagblad De Waarheid van juni en begin augustus 1945 (voor de uitroeping van de Indonesische onafhankelijkheid). De behandeling van deze opportunistische opstelling van de CPN vormt het hart van het boek.
Maar ook de informatie over arbeidersverzet tegen de koloniale oorlog en de activiteiten van de kleine trotskistische Revolutionair Communistische Partij, waar Ferares lid van was en die wel onvoorwaardelijk het Indonesische recht op zelfbeschikking steunde, maken het boek de moeite waard.
De lange arm van Moskou
Ferares is van mening dat sinds de late jaren 20 de CPN feitelijk een verlengstuk was van Moskou. Wat betreft de Indonesische communisten, de Partai Komunis Indonesia (PKI), heeft Ferares eenzelfde opvatting. Voor Stalin was de sociale strijd in andere landen ondergeschikt aan de belangen van de heersende kaste in de Sovjet-Unie. Stalin gebruikte de internationale beweging van communistische partijen, de Comintern, om ook buiten de Sovjet-Unie zijn invloed te doen gelden.
Ferares betoogt dat de overheersing van Moskou, die het ontbinden van de Comintern in 1943 overleefde, er de belangrijkste oorzaak van was dat in Indonesie de onafhankelijkheidsstrijd zich niet ontwikkelde tot een sociale revolutie. Ferares besteed daarom veel aandacht aan de ontwikkeling van de opstelling van de Comintern ten opzichte van revoluties in gekoloniseerde en overheerste landen als China in de jaren 20 en 30. In China werd de Chinese Communistische Partij opgedragen tot samenwerking met de nationalistische Kwomintang – deze keerde zich echter tegen hen en grote aantallen partijleden en sympathisanten werden afgeslacht. Het staat buiten kijf dat de Comintern hier en in andere landen een rampzalige rol speelde.
Maar deze centrale stelling brengt Ferares tot enkele uitspraken die niet overtuigen. Ik zal drie voorbeelden geven. Op pagina 79 beschrijft hij een overeenkomst tussen de Indonesisch nationalistische studentenorganisatie Perhimpunan Indonesia (PI) en PKI-leider Semaun als het ‘opheffen’ van de PKI, en tekenend voor “hoe het Kremlin de arbeiders en arme boeren van Indonesie heeft misleid en gebruikt, maar ook voor de slaafsheid van de leiding van de PKI”. Deze op 5 december 1926 (en niet 25 december, zoals Ferares schrijft) gesloten overeenkomst tussen Semaun en Hatta namens de PI werd echter al vrijwel meteen ontbonden – nota bene onder druk van de Comintern. Ferares vermeld dit niet. (1)
Semaun sloot deze overeenkomst op een moment dat de PKI, de eerste communistische partij van Azie, nog maar nauwelijks bestond. In 1926 en 1927 braken verspreid door Indonesie opstanden uit geleid door PKI-leden. Deze opstanden – of gezien de kleine schaal misschien beter gezegd: ongeregeldheden – faalden jammerlijk. Duizenden activisten werden opgepakt en de Nederlanders stuurden honderden van hen naar het beruchte gevangenkamp op Boven Digoel. Ferares stelt dat deze opstanden uitbraken op orders van Moskou. Hij geeft hier echter nauwelijks argumenten of bronnen voor.
Dat is des te opmerkelijker omdat in geschiedschrijving van de PKI een heel andere visie overheerst. In The Rise of Indonesian Communism, het standaardwerk over de vroege PKI, liet Ruth McVey zien hoe het officiele bestuur van de PKI toen de opstanden uitbraken de leiding over grote delen van de partij al verloren had. De opstanden waren het werk van radicale partijleden die niet langer wilden wachten op een sein van boven. Dat de opstanden op bevel kwamen van de Comintern is bovendien betwistbaar omdat het contact daarmee erg onregelmatig was. In Moskou wist men weinig van Indonesie, instructies raakten zoek of werden vertekend in de lange reis naar Indonesie. Het resultaat was dat de PKI, in de woorden van Harry A. Poeze, expert in de geschiedenis van Indonesie en vooral van Indonesisch links, ‘zelf kon kiezen welk beleid hen het beste uitkwam’. Ferares gaat hier helaas niet op in.
Het derde voorbeeld is de behandeling van de “Madiun-opstand” in Indonesie in 1948. Gewapende eenheden onder controle van de PKI raakten toen in gevecht met troepen van Indonesische Republiek. Soekarno riep de bevolking op te kiezen tussen hem of de PKI; de opstand werd neergeslagen, duizenden communisten werden gedood en belangrijke PKI-leiders geexecuteerd.
Ook deze opstand was volgens Ferares op bevel van Moskou. Het is lange tijd een bron van discussie onder historici van Oost en Zuidoost Azie geweest welke rol Moskou speelde in verschillende gewapende communistische opstanden die in die jaren in de regio uitbraken. Het gangbare Koude Oorlog beeld dat deze, zoals Ferares stelt, volgden op orders van Moskou is door onderzoek in de archieven behoorlijk ondergraven. (2), (3) Vooral in het geval van Indonesie is er geen bewijs voor dat ‘Madiun’ volgde op bevel van Moskou. Het lijkt veel waarschijnlijker dat “Madiun” het ongeplande gevolg was van lokale conflicten tussen links en rechts. (4)
Deze zwakheden en enkele storende slordigheden doen af aan de zeggingskracht van ‘De revolutie die verboden werd‘. Dat is jammer want het boek werpt licht op een vaak weggemoffelde periode in de geschiedenis van Nederlands links.
Noten:
1) Mavis Rose, Indonesia Free: A Political Biography of Mohammad Hatta (New York 1987) p. 76.
2) De Koude Oorlog interpretatie van Moskou als spin in het web speelde bijvoorbeeld een belangrijke rol in het werk van Justus M. Van Der Kroef over communisme in Zuidoost Azie. Ruth McVey en Ann Swift zetten al vraagtekens bij deze opvatting in respectievelijk ‘The Calcutta Conference and the Southeast Asian uprisings’ (1958) en ‘The road to Madiun : the Indonesian Communist uprising of 1948’ (1989).
3) Zie bijvoorbeeld: Larisa Efimova, ‘Did the Soviet Union instruct Southeast Asian communists to revolt? New Russian evidence on the Calcutta Youth Conference of February 1948’ Journal of Southeast Asian Studies 40 (October 2009) 449 – 470.
4) Zie bijvoorbeeld: Harry A. Poeze, ‘The Cold War in Indonesia, 1948’ Journal of Southeast Asian Studies 40 (October 2009) 487 – 518. In dit artikel staat ook de beoordeling dat de vooroorlogse PKI, vanwege het slechte contact met Comintern, zelf het beleid kon kiezen dat haar het beste uitkwam.
De revolutie die verboden werd. Indonesie 1945-1949′ – Maurice Ferares, Amsterdam 2014. Uitgeverij Abigador. 29,50€. Het boek kan besteld worden door overmaking van 29,50€ (verzendkosten inbegrepen) op rekening 5571638 t.n.v. Grenzeloos Haarlem o.v.v “Ferares”.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Grenzeloos.