De regering van de rood-groene coalitie in Noorwegen die, toen het in 2005 aan de macht kwam het meest progressieve genoemd werd in Europa, heeft een bittere nederlaag geleden tijdens de parlementsverkiezingen van 9 september 2013. Een coalitie van vier centrumrechtse en rechtse partijen, inclusief een rechtse populistische partij, heeft een solide meerderheid verworven en onderhandelt nu over een politiek akkoord voor een nieuwe regering.
Dit gebeurt in een situatie, waarin de olie-revenuen in de zakken van de gemeenschap verdwijnen, de economische crisis schijnbaar onopvallend voorbijgaat, de werkloosheid op een laagterecord staat, de nettolonen standvastig gedurende een lange tijd stijgen en het grootste gedeelte van de welvaartsstaat nog intact is. Kortom, het land met zijn overvloed aan olie en natuurlijke gasbronnen en een geschiedenis van democratie en sociale gelijkheid, representeert een gelukkige uitzondering in de wereld. Hoe is het mogelijk dat een rood-groene regering in zulke omstandigheden een verkiezing verliest?
Wat voorafging…
Om te beginnen een terugblik. De verslagen regering bestond uit drie partijen. Hier de behaalde verkiezingsresultaten in 2013 en het verlies sinds 2009 (respectievelijk en in percentages):
Arbeiderspartij (de sociaaldemocratie): 30,8 en 4,5. Linkse Socialistische Partij (een linkse sociaaldemocratische partij): 4,1 en 2,1. Centrum Partij (voornamelijk een boeren- en plaatselijke partij): 5,5 en 0,7. Deze meerderheidsregering kwam aan de macht in 2005 en is herkozen in 2009. De oppositie bestond uit vier partijen (van rechts naar het midden). Vooruitgangspartij: 16,3, en 6,6. Conservatieve Partij: 26,8 en 9,6. Liberale partij: 5,2 en 1,4. Christen Democraten: 5,6 en 0,0.
De overwinnaar van de verkiezingen was dus de Conservatieve Partij. Ze had tactisch haar retoriek afgezwakt, vooral ten opzichte van de vakbeweging. Op dezelfde manier als de Zweedse conservatieven dat bij de vorige verkiezingen zo succesvol deden, zij het zonder hun politieke praktijk na de gunstige verkiezingsuitslag af te zwakken. De situatie in het Noorse parlement is nu als volgt: de vier centrumrechtse partijen hebben 96 parlementsleden, de rood-groene alliantie 72, de nieuwe Groene Partij won één zetel en de Rode Partij (ex-maoisten) geen enkele.
Er zijn sterke tegenstellingen binnen de centrum-rechtse coalitie, speciaal tussen de Vooruitgangspartij aan de ene en de Christen Democraten en de Liberale partij aan de andere kant. De vier partijen garandeerden dat een verkiezingswinst zou resulteren in een nieuwe rechtse regering, dus zal dat zeker gebeuren.
Achtergrond
Het is belangrijk de achtergrond te kennen van de zittende rood-groene regering om te begrijpen wat er gebeurd is tijdens de recente verkiezingen. We moeten daarvoor terug naar 2000/01, toen de Arbeiderspartij – op dat moment al met Jens Stoltenberg als premier – een minderheidsregering leidde. Deze voerde een uitgebreid programma van privatisering en deregulatie uit. Dat gevoegd bij andere uitvloeisels van de Derde Weg, de door Tony Blair geïnspireerde politiek, maakte de regering extreem onpopulair onder de traditionele stemmers. Het resultaat was een catastrofale verkiezingsuitslag in 2001, waarin de Arbeiderspartij slechts 24 procent van de stemmen haalde – het laagste in alle parlementaire verkiezingen sinds 1924 – die leidde tot een centrumrechtse regering.
Deze situatie gaf grote delen van de vakbeweging en andere progressieve krachten de gelegenheid te interveniëren. Ze formeerden een brede coalitie. Met name de vakbeweging, onder druk van vele lokale afdelingen, nam een meer agressieve en politieke positie in. Deze invloeden duwden de Arbeiderspartij naar links en voor het eerst in de geschiedenis naar een coalitie met de Socialistische Partij en de Centrum Partij. Onder druk van dezelfde krachten, voerden de drie partijen in 2005 een campagne tegen de privatisering. Ze wonnen de verkiezingen en vormden een regering gebaseerd op de meest progressieve politieke basis in Europa (hoewel de strijd niet erg sterk was).
We kunnen vier hoofdredenen aangeven die aan dit succes hebben bijgedragen.
1. Nadruk op alternatieve analyses, een kritische kijk op de lopende ontwikkelingen.
2. Opbouw van nieuwe, brede en niet traditionele allianties.
3. Ontwikkeling van concrete alternatieven voor privatisering en marktwerking.
4. Vorming van vakbonden tot meer onafhankelijke politieke actoren.