Op 28 december 2011 bombarderen F16’s van het Turkse leger bij het dorp Roboski, aan de grens van Turkije en Irak, een groep Koerdische smokkelaars. Vierendertig Koerdische jongens komen om het leven. De Nederlandse journalist Fréderike Geerdink heeft nu een boek geschreven over dit bombardement, dat ze omschrijft als “de Koerdische kwestie op een vierkante kilometer”.
Geerdink ziet het nieuws over het bloedbad de volgende ochtend op Twitter, maar tot haar verbazing berichten de tv-journaals er niets over. Een televisiejournaliste meldt in een persoonlijk bericht op Twitter: “We hebben de hele ochtend gevochten om hierover tenminste een kort item te brengen. Maar Ankara zei nee!”. Met Ankara wordt premier Erdogan bedoeld, die de grote mediabazen onder druk zet.
Dit is niet moeilijk, omdat de grote mediabedrijven deel uitmaken van zakelijke imperia die ook actief zijn in sectoren als bouw, telecom en energie. Zij willen geen lucratieve overheidscontracten mislopen en volgen dus trouw de lijn van de regering.
Smokkelaars op eigen grond
De smokkelaars die zijn omgekomen, zijn voornamelijk jonge jongens. Negentien van de doden zijn jonger dan achttien jaar, zesentwintig zijn afkomstig uit dezelfde familie. Geerdink, dan nog als freelance-journalist gevestigd in Istanbul, vertrekt naar het grensgebied om onderzoek te doen. Want hoe zit het met die smokkelaars? Waren het gewone dorpelingen, hulpjes van de PKK of juist door de regering betaalde dorpswachters?
In het dorp Gülyazi, waar de meeste slachtoffers vandaan komen, beschouwen de mensen smokkel al jaren als een normale bron van inkomsten. “In Nederland heb je een krantenwijk, in dit deel van Turkije ga je smokkelen”, schrijft Geerdink. Vooral met brandstof, thee en sigaretten valt geld te verdienen.
De dorpelingen zien deze handel ook niet als smokkel: “De mensen waar we handel mee drijven, dat is familie. Ze wonen officieel aan de andere kant van de grens, maar voor ons is het gewoon onze eigen grond, waarop we al eeuwen wonen. Het is allemaal Koerdistan”, zegt Servet Encü, een overlevende van het bombardement.
Het leger, dat hier al jaren oorlog voert tegen de PKK, gedoogt het smokkelen zelfs omdat ook de militairen weten dat er nauwelijks ander werk is. De legerposten waarschuwen de dorpelingen zelfs als er acties tegen de PKK gepland zijn, zodat ze de smokkel een paar dagen kunnen uitstellen. Op 28 december was er van een waarschuwing geen spraken, dus gingen ze, met fatale gevolgen.
Omdat het bloedbad Geerdink niet loslaat, blijft ze de dorpelingen bezoeken. In de loop van 2012 verhuist ze zelfs naar de officieuze Koerdische hoofdstad Diyarbakir om als enige buitenlandse correspondent te berichten over de Koerdische kwestie.
In haar boek schrijft ze over de rouw van de dorpelingen, die met de grootste moeite hun leven weer oppakken. Over de toedracht van het bombardement is ook meer dan twee jaar later nog geen duidelijkheid. Een parlementaire onderzoekscommissie kreeg geen toegang tot de belangrijkste documenten en mocht geen gezagdragers verhoren. Geerdink blijft in het boek niet op de “vierkante kilometer” waar de tragedie zich afspeelde, maar behandelt ook diverse thema’s uit de geschiedenis van de Koerden.
Ze behandelt de assimilatiepolitiek van de Turkse republiek, die de Koerdische taal en cultuur verbood, de ontwikkeling van een Koerdische identiteit en de opkomst van de nationale bevrijdingsbeweging PKK. Daarnaast schrijft ze ook openhartig over de vragen en dilemma’s waar ze als journalist tegenaan loopt.
De jongens zijn dood bevat zowel het aangrijpende verhaal van mensen die hun dierbare verloren in het bombardement, als een schat aan informatie over de Koerdische kwestie.
Fréderike Geerdink, De jongens zijn dood, Uitgeverij Spectrum / 272 pagina’s
€ 19,99
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op socialisme.nu .