Bosnië staat in brand. De laatste weken zijn tienduizenden arbeiders, studenten en burgers de straat op gegaan in heel Bosnië en Herzegovina, om het aftreden te eisen van lokale en federale regeringen. James Robertson analyseert de oorzaken van de explosieve protesten tegen corruptie, privatisering en repressie, die het verdeelde land op zijn grondvesten doen schudden.
In een van de grootste en meest zelfverzekerde voorbeelden van civiel verzet sinds de burgeroorlog begin jaren negentig, hebben demonstranten dorpspleinen en straten bezet; het opgenomen tegen oproerpolitie met wapenstokken, rubberen kogels, traangas en honden; en sloopten ze de hoofdkwartieren van lokale autoriteiten en de grootste politieke partijen.
De golf van protest, die nog steeds groeit, wordt gevoed door de wijdverbreide afschuw tegen de politieke klasse in Bosnië. Ze werpt eisen op voor nieuwe beleid, gericht op het keren van de trend van deïndustrialisatie, economisch ineenstorting en werkeloosheid.
De protesten begonnen op 5 februari in de noordelijke industrieplaats Tuzla, waar een groep van ongeveer 3000 arbeiders en hun sympathisanten de straten rond de kantonregering bezetten, om te protesteren tegen de privatisering van plaatselijke bedrijven. Volgens verslagen werd de demonstratie gewelddadig toen de politie honden, traangas en de wapenstok inzette om de mensen uiteen te drijven.
Aftreden
De volgende dag waren nieuwe confrontaties toen nog duizenden meer mensen de straat op gingen tegen de politie en om hun steun te betuigen aan de eisen van de arbeiders. Het aftreden van de regering werd toegevoegd aan de lijst van eisen.
Publieke verontwaardiging kwam tot een nieuw hoogtepunt op 7 februari, toen demonstranten door politielinies braken en het lokale regeringsgebouw plunderden, computermonitoren sloopten, documenten gooiden naar de juichende menigte buiten en het gebouw in brand staken. Dezelfde dag nam de plaatselijke regering ontslag.
In plaats van het geweld van de menigte af te keuren, verdedigden de arbeiders van Tuzla die zelfs in een verklaring – en verklaarden dat het ontslag van de regering slechts een eerste stap is in een veel bredere verandering van de Bosnische samenleving: “Opgebouwde woede is de oorzaak van agressief gedrag. De houding van de autoriteiten heeft de omstandigheden gecreëerd om deze te laten escaleren. Nu, in deze nieuwe situatie, willen we onze woede erop richten om een productief en nuttig regeringssysteem op te bouwen.”
De verklaring zette verschillende doelen uiteen, waaronder het terugdraaien van het proces van privatisering, de garantie van rechten van ontslagen arbeiders, de vorming van een nieuwe regering waarvan de leden onder publieke controle staat en die van buiten de huidige politieke klasse komen, en het nivelleren van de salarissen van ambtenaren naar het niveau van industriearbeiders.
Als respons op de gebeurtenissen in Tuzla, braken er snel massaprotesten uit in andere regionale centra in Bosnië en Herzegovina – in Bihac, Zenica, Mostar en Sarajevo, en kleinere plaatsen door heel het land. Deze demonstraties lieten dezelfde bereidheid zien om het op te nemen tegen de politie, zich tegen de politieke elite te keren en eiste ook een nieuwe regering, met als hoofdverantwoordelijkheid sociale en economische gerechtigheid voor de hele bevolking.
In Sarajevo hebben duizenden mensen de centrale pleinen bezet terwijl ze vochten met de politie en regeringsgebouwen aanvielen. In de stad Mostar, die nog steeds fysiek verdeeld is door de linies van de burgeroorlog, vielen Kroaten en Bosnische moslims samen de kantoren van hun respectieve politieke partijen aan. In de industriestad Zenica staken demonstranten het lokale regeringsgebouw in brand.
Terwijl de Bosnische regering, de internationale media, de VS en de Europese Unie het geweld hebben veroordeeld, zijn de demonstranten onverdeeld in de verdediging van wat zij een gerechtvaardigde uiting van woede vinden. Zoals recente graffiti het stelt: “Hij die honger zaait, zal woede oogsten!” Op 8 februari kwamen de demonstranten weer bijeen om te beginnen met de reparaties van het geweld van de dag ervoor. Een demonstrant zei: “Nu zullen we deze rotzooi opruimen, zoals we politici hebben opgeruimd die dit hebben veroorzaakt.”
Anti-politiek
Een van de meest opvallende dimensies van deze protesten, is de uitgesproken vijandigheid tegen de lokale en federale regeringen, en tegen de politieke partijen dwars door alle etnische en ideologische grenzen heen. Niet alleen staken demonstranten regerings- en partijgebouwen in brand en vielen ze auto’s van overheidspersoneel aan, maar ze riepen ook unaniem op tot het ontslag van alle huidige regeringen en de vorming van nieuwe “partijloze” regeringen.
In die zin moeten deze protesten gezien worden als een uitdrukking van ‘anti-politiek’ zoals Elizabeth Humphreys en Tad Tietze zeiden. Aan de hand van de oproep voor revolutie van Russel Brand leggen ze de term uit. “Het startpunt om te begrijpen waarom Brands statement zoveel weerklank vond, is de crisis van representatie, waardoor de meeste mensen politiek zien als iets dat volledig los staat van hun leven. Deze scheiding wordt niet veroorzaakt doordat de politieke klasse minder ‘representatief’ is voor hun sociale basis dan vroeger; in plaats daarvan maakt hun gebrek aan een sociale basis juist de eigenlijke rol van de politieke klasse duidelijker, het representeren van de staatsbelangen in de burgermaatschappij.”
Deze “crisis van representatie” legt uit waarom de opstand in Bosnië en Herzegovina zich nu heeft gemanifesteerd als een algemene vijandigheid tegen alle vormen van politiek. De demonstranten richten zich niet tegen specifiek beleid van een bepaalde politiek fractie, maar tegen de cynische en zelfzuchtige elite als zodanig, wiens belangen volledig haaks staat op die van de bevolking.
Burgeroorlog
Het anti-politieke venijn op de straten van Bosnië-Herzegovina wortelt in de specifieke regeringsvorm die het land opgelegd kreeg na het einde van de burgeroorlog in 1995. Van 1945 tot aan het einde van de tachtiger jaren was Bosnië-Herzegovina een van de zes republieken die samen Joegoslavië vormden. Het was een van de zogenaamd “socialistische” landen in Oost-Europa, gebaseerd op het Stalinistische model in de Sovjet-Unie – hoewel Joegoslavië iets afweek.. Joegoslavië werd formeel erkend als het vaderland van drie nationale groepen – Kroaten, Serviërs en moslims (Bosniërs).
Met het begin van de economische crisis en de opkomst van nationalisme, viel Joegoslavië uiteen in haar bestanddelen. De grensconflicten tussen de belangrijkste nationale groeperingen in Bosnië, Servië en Kroatië – en de politieke en diplomatieke bemoeienis van de VS, Rusland en de Europese machten – zorgden dat de splitsing geen schone werd.
Bosnië-Herzegovina was een brandpunt voor het conflict. Tussen 1992 en 1995 vochten troepen die verschillende etniciteiten representeerden, waaronder het Joegoslavische Nationale Leger en paramilitaire troepen uit Kroatië en Servië, een bloedige oorlog voor de controle over het Bosnische territorium. Steden werden belegerd, er waren golven etnische zuiveringen en zelfs genocide werd toegepast in een poging om etnisch homogene en aangrenzende territoria te creëren. De post-Daytonstaat De burgeroorlog kwam ten einde met het akkoord van Dayton in 1995, bemiddeld door de VS. In een poging om de eisen van rivaliserende troepen te vervullen, werd bij de vrede tussen Kroatische, Bosnische, Bosnisch Servische en Servische afgevaardigden het land verdeeld in twee entiteiten: de Federatie van Bosnië-Herzegovina, met voornamelijk Kroatische en Bosnische bevolking, en de Servische Republiek, gedomineerd door Bosnische Serviërs.
De burgeroorlog verscheurde het nationaal heterogene Bosnië compleet. Dayton ging een stap verder door een regeervorm op te leggen georganiseerd rond de representatie van etnische gemeenschappen. In de jaren sinds Dayton zijn ingewikkelde juridische en politieke structuren opgelegd, op zo’n manier dat de etnische verdeeldheid in het land werd ingegraven en uitgebreid. Electorale politiek is slechts een verlenging geworden van dit systeem van verdeeldheid, met politieke partijen georganiseerd rondom hun respectievelijke etnische koninkrijkjes.
De politieke klasse in post-Dayton Bosnië heeft gefloreerd door deze in de staat ingebouwde verdeeldheid. Zij ziet deze structuren als versterking van hun sociale basis, en heeft groot belang bij handhaving van de status quo, ten koste van de bevolking van het land.
Blogger Jasmin Mujanovic vat de expliciet antidemocratische aard van deze staat samen: “De huidige constitutionele structuur [in Bosnië-Herzegovina] heeft in wezen voor een apartheidsstaat gezorgd, die een voorheen mythologische “oude etnische haat” institutionaliseert en tot realiteit heeft gemaakt. We hebben scholen gesegregeerd, wat alleen maar zorgt voor xenofobie en chauvinisme, en een politiek establishment dat van het reactionair gekibbel profiteert, en dat wordt veroorzaakt door deze etnische koninkrijkjes, deze moderne Bantustans. De hedendaagse Bosnische staat kan niet eens de democratische grondrechten waarborgen voor al haar burgers– alleen die van degenen die tot de zogenaamde ‘grondwettelijke naties’ behoren, en zelfs dan kunnen alleen diegenen die in de juiste homogene locaties wonen, rekenen op een benadering van zogenaamde representatie.”
Dit systeem van etnische vertegenwoordiging brengt een onhandelbaar en duur bureaucratisch apparaat met zich mee. De kosten van het runnen van de Daytonstaat bedragen ongeveer 66 procent van het budget van het land, wat extra druk legt op de al verzwakte nationale economie. Daarnaast zorgt het ingewikkelde systeem van juridische en politieke controle voor enorme mogelijkheden voor individuele vertegenwoordigers om het effectief draaien van de staat te blokkeren. Parlementsleden kunnen het doorvoeren van beleid stoppen of afzwakken, als ze vinden dat het tegen de belangen van hun etnische kiesdistrict in gaat – nog een mechanisme waarin etniciteit in de staat is verankerd.
Het resultaat is de opkomst van een politieke cultuur waarin de discussie over etnische belangen dagelijks op een cynische manier wordt gemanipuleerd en steeds meer af komt te staat van de echte belangen van de meerderheid van de bevolking.
In de afgelopen jaren is er vanuit de bevolking voortdurend protest geweest tegen dit systeem van vertegenwoordiging. In juni 2013 gingen duizenden mensen de straat op om de politieke klasse te dwingen een beleidsmatige patstelling te doorbreken, die desastreuze gevolgen had. Dit draaide om een nieuwe wet, waarin burgers een ID nummer kregen toegewezen: terwijl de politieke partijen zich in allerlei bureaucratische bochten wrongen, kregen pasgeboren kinderen geen ID-nummer. Effectief betekende dat ontzegging van burgerschap.
Nieuw antagonisme
Publieke woede barstte los toen in het nieuws kwam dat kinderen die medische zorg nodig hadden in de EU, Bosnië niet uit konden omdat de regering niet uit de patstelling kwam. Deze protesten sneden dwars door de etnische logica van de post-Daytonstaat. Dwars over de scheidslijnen heen, gingen duizenden mensen de straat op. Ze eisten een onmiddellijke oplossing van het probleem en uitten hun afschuw voor de heersende politici.
De gebeurtenissen in juni 2013 lieten zien dat de belangrijkste sociale tegenstellingen in de Bosnische samenleving veranderen. In plaats van verticale tegenstellingen tussen rivaliserende etnische groepen – gevormd in de burgeroorlog en vastgeklonken door Dayton – zien we nu steeds meer een horizontaal antagonisme tussen de Bosnische politieke elite en de burgermaatschappij.
De kunstenaar Damir Niksic vat het op deze manier samen: “Dit is een nieuw paradigma, een nieuw Bosnisch paradigma. Met andere woorden, we praten niet langer over etniciteiten, stammen, rassen en naties. We praten nu over proletariërs, werkelozen, het arbeidsreserveleger.”
Niksic’ stelling is niet overdreven. De protesten in Bosnië laten meer zien dan gewoon frustratie met de politieke klasse; ze hebben expliciet opgeroepen tot een nieuw politiek systeem, gebaseerd op de principes van sociale rechtvaardigheid. Ze hebben succesvol het ‘anti-politieke’ sentiment van de bevolking gemobiliseerd voor eisen gericht op het oplossen van werkeloosheid en ongelijkheid in de Bosnische samenleving.
In Tuzla, Sarajevo en Bihac eisen de demonstranten niet alleen het aftreden van de lokale en federale regeringen, maar ook dat de lonen van toekomstige ministers gekoppeld worden aan die van industriële arbeiders. Er zijn eisen gesteld voor de inbeslagname van bezit van politici en voor de herinvestering van alle opbrengsten in de lokale industrie.
In plaats van alleen te eisen dat ambtenaren zich houden aan hun “eigen” bestaande juridische systeem, stellen deze protesten deze ter discussie en agiteren voor nieuwe juridische normen, met economische en sociale rechtvaardigheid als prioriteit.
Demonstranten in Sarajevo hebben zelfs gesuggereerd dat dit slechts overgangseisen zijn – een trap op weg naar een radicaler doel. Zoals een van hun verklaringen het stelt: “Als aan deze eisen wordt voldaan, kunnen we beginnen met besprekingen en handelen op alle regeringsniveaus, om een rechtvaardiger orde te vestigen voor alle sociale lagen. Voor al diegenen van wie de menselijke waardigheid en basisbehoeften in gevaar zijn gebracht of vernietigd door transnationale diefstal, corruptie, nepotisme, privatisering van publieke voorzieningen, een economisch model voor de rijken en door financiële regelingen die alle hoop hebben vernietigd op een samenleving gebaseerd op sociale rechtvaardigheid en welvaart.”
Over de grenzen
De mobilisatie van de antipolitieke sentimenten van de bevolking naar een programma van sociale revolutie moet over de grenzen van Bosnië-Herzegovina heenkijken als het wil slagen. Het vermogen van de beweging om een levensvatbaar alternatief te bieden voor de huidige crisis, hangt af van haar vermogen om sterkere banden te leggen tussen etnische en religieuze groepen, eerst in Bosnië zelf, en als tweede in de hele Balkanregio.
Hoewel de huidige protesten grotendeels het gevolg zijn van de onoverkomelijke problemen van het Daytonmodel, zijn de specifieke zwakten en tegenstellingen van dit systeem verergerd door de wereldwijde crisis en haar uitwerking in de zuid-oostelijke periferie van Europa. De golf van privatiseringen en stijgende jeugdwerkloosheid die de vonk zijn en de brandstof van de Bosnische protesten, zijn symptomen van een bredere sociale crisis in de regio als geheel.
In 2009, toen Europa leed onder de impact van de in het jaar daarvoor uitgebroken financiële crisis, gingen Centraal- en Zuidoost-Europa gebukt onder de hoogste regionale werkloosheid ter wereld, en de jeugdwerkloosheid steeg meer dan in elk ander ontwikkelingsgebied, volgens de International Labor Organization. Deze heftige stijging van werkloosheid is het resultaat van decennia van privatiseringen en bezuinigingen, het beleid dat opeenvolgende regeringen voerden om meer te “integreren” in de bredere Europese economie.
Maar, zoals Andreja Zikovic en Matija Medenica stellen, heeft Europese integratie niet geleid tot een oplossing van economische neergang en werkloosheid, maar de ineenstorting juist versneld: “In de Balkan als geheel, heeft de poging om te industrialiseren en daarmee onafhankelijkheid van de grootmachten te waarborgen, geleid tot de losmaking van de regio van de economische zone van de Sovjet-Unie, naar afhankelijkheid van de EU. Het belangrijkste punt om te begrijpen is dat de hele geschiedenis van de markt in de regio, er een is van externe banden van afhankelijkheid, ten koste van interne banden tussen economieën.”
“Dit is het makkelijkst te begrijpen als we de Balkan voorstellen als een fietswiel: een set van spaken verbonden aan een centraal punt, maar niet onderling verbonden op welke manier dan ook. Dat is waarom het, vanuit economisch oogpunt, altijd bij een semi-koloniale economische relatie van armoede en achterlijkheid is gebleven, wat daaropvolgend heeft geleid tot militaire dominantie van de grote mogendheden.”
“Het huidige proces van de door de EU georkestreerde regionale integratie – zoals de Centrale Europese Vrijhandelsassociatie – bedoelt niet om regionale samenwerking te stimuleren, want dat zou kunnen botsen met integratie in de EU. In de praktijk wordt de Balkan geïntegreerd als afzetmarkt voor Westerse goederen en investeringen, wat processen versterkt van deïndustrialisatie en schuldenafhankelijkheid.”
Twee elkaar versterkende processen liggen ten grondslag aan de huidige crisis, elk met een geschiedenis die teruggaat tot in ieder geval 1870: de integratie van de Balkan in een afhankelijkheidsrelatie met de grotere Europese economieën, en de fragmentatie van de regio in concurrerende natiestaten. De eisen van Bosnische protesten voor een omkering van de deïndustrialisatie en voor het creëren van banen en een sociaal rechtvaardige staat staan haaks op deze processen.
Terwijl de politieke elite in Bosnië verantwoordelijk gehouden moet worden (wat ook gaat gebeuren!) voor de problemen, moeten ze ook worden gezien als de lokale functionarissen van een veel bredere uitbuiting van de Balkan door het Europese kapitaal. Het was op bevel van Europese leiders dat lokale industrieën staatsinvesteringen zijn onthouden, dat er bezuinigingen zijn geweest op sociale zekerheid en dat de nieuwe elite zichzelf heeft verrijkt.
Breuk
Elke breuk met de huidige logica van privatiseringen en bezuinigingen – een beleid dat het hart vormt van de integratie van Zuidoost-Europa in de EU – heeft een alternatief programma nodig van ontwikkeling buiten de dominantie van Europa. Dat kan alleen door strategische allianties te sluiten buiten de Bosnische grenzen.
Er is zeker geen tekort aan bondgenoten voor de Bosnische demonstranten. Sinds november 2012 hebben we in heel de Balkan bewegingen gezien van duizenden, die de straten en de pleinen op gingen om te protesteren tegen corruptie, bezuinigingen en werkloosheid. Regeringen zijn ten val gebracht in Slovenië en Bulgarije en staten zijn gedwongen om impopulair beleid terug te trekken in Albanië en Servië. En de grootste en meest consistente uitdaging aan het beleid van de EU was wel Griekenland.
Het reservoir van afschuw tegen de politieke elite is diep in de regio en als lokale industrie sluit en de werkloosheid stijgt, zal de woede groeien. De taak voor links zal zijn om deze verspreide maar vergelijkbare lijnen van verzet te binden in een project van regionale solidariteit en organisatie – een politiek alternatief dat de behoeften van de meerderheid vooropstelt, en de rijkdom van de regio gebruikt voor een gemeenschappelijk project van industriële heropbouw en ontwikkeling.
Bosniërs zijn goed geplaatst om deze uitdaging het hoofd te bieden. Voor zover het Daytonsysteem de vorm van verdeel-en-heers expliciet heeft gemaakt, dat de diefstal faciliteerde van publieke rijkdom en klassenstrijd beperkte, is Bosnië-Herzegovina een soort Balkan in het klein. Met hun afwijzing van de verdeel-en-heerspolitiek, en in hun herschikking van de belangrijkste politieke tegenstellingen van conflicten tussen nationaliteiten naar een conflict tussen de politieke klasse en de rest van de maatschappij, geven demonstranten in Tuzla, Sarajevo, Bihac, Zenica, Mostar en Banja Luka een glimp van hoe gezamenlijke strijd in de regio eruit kan zien.
Zoals de schrijver Andrej Nikolaidis uit Sarajevo opmerkte: “De onrust in Tuzla is daarom belangrijk voor de hele regio. De boodschap uit Tuzla, die ook wordt gelezen in Podgorica, Zagreb en Belgrado, klinkt als volgt: “het spel waarin de etno-elites ‘hun volk’ verdedigen tegen bedreigingen in andere naties en tegelijkertijd en absoluut onverantwoordelijk omgaan met sociale welvaart, is voorbij!””
Als die boodschap zich verspreidt vanuit Tuzla, gedragen op golven van protest, zal de uitdaging voor activisten zijn om voorbij de lokale politieke elites te kijken en achter hen de Europese elites te zien, die proberen om niet alleen Bosnië-Herzegovina, maar de hele Balkan te veranderen in een groot neoliberaal experiment. Een nieuwe Balkan is mogelijk – en we zien er een glimp van op de straten van Bosnië-Herzegovina.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk in de Socialist Worker , blad van de ISO (US). Nederlandse vertaling door socialisme.nu.