Donderdag 12 december heeft de Kamer van volkvertegenwoordigers in plenaire zitting het licht op groen gezet voor het wetsvoorstel van Minister van Werk Monica De Coninck dat het onderscheid tussen arbeiders en bedienden moet opheffen. Dit ondanks een negatief advies van de Raad van State in november. N-VA en Vlaams Belang stemden tegen, Ecolo-Groen onthielden zich.
Aangezien het wetsontwerp ook als compromis beschouwd wordt tussen de sociale partners bleef het langs vakbondszijde na de goedkeuring van dit wetsvoorstel relatief stil. Een ernstige poging om tot op het einde druk uit te oefenen om alsnog een harmonisering naar boven toe te bekomen bleef uit. De ene centrale liet iets meer van zich horen dan de andere maar over het algemeen, en ondanks de kritieken, werd het beschouwd als het minst slechte resultaat dat men kon bekomen. “deze acties zou het resultaat nog veel slechter geweest zijn”, laat de socialistische bediendecentrale BBTK weten. Dit klopt uiteraard, maar wanneer je het uiteindelijke resultaat bekijkt is het toch frappant om vast te stellen hoeveel water de werknemers bij de wijn zullen moeten doen.
Enkel opzeggingstermijnen en carensdag
Met de goedkeuring door het parlement wordt het wetsvoorstel vanaf 1 januari 2014 wet. Opvallend is dat het wetsvoorstel enkel opzeggingstermijnen en de carensdag behandelt. Dit terwijl talrijke andere verschillen tussen arbeiders en bedienen (jaarlijkse vakantie, gewaarborgd loon, betaling van de lonen, paritaire comités, arbeidsvoorwaarden, aanvullende pensioenen, …) niet behandeld worden door het akkoord en dus verder blijven bestaan.
Dat zowat 1 miljoen arbeiders een betere opzeggingstermijn zullen krijgen en dat de carensdag afgeschaft wordt, is dus het goede nieuws. De al opgebouwde rechten zijn ook “vastgeklikt” zodat er per 31 december voor iedereen rechten bestaan waarover niet meer kan worden gediscussieerd. De 1,4 miljoen mensen die vandaag in een arbeidersstatuut werken zullen hun opzeggingstermijn positief zien evolueren na 6 maanden anciënniteit. Maar daar staan 2 miljoen mensen in een bediendenstatuut tegenover die hun opzeggingstermijn drastisch ingekort zien. Zij draaien op voor de grootste kosten van de gelijkschakeling.
Wat men echter vergeet is dat in België vandaag 70% van de arbeiders in geval van ontslag recht heeft op een opzeggingstermijn die gelijkwaardig is aan die van bedienden. Dit is het gevolg van collectieve arbeidsovereenkomsten die op basis van syndicale actie afgedwongen werden om reeds tegemoet te komen aan het onderscheid tussen arbeiders en bedienden. Een harmonisering naar beneden toe betekent dus ook voor zeer veel arbeiders een achteruitgang. In het begin van de tewerkstelling verliezen arbeiders trouwens twee weken opzeg. Momenteel bedraagt dit vier weken in de eerste twee kwartalen, maar in het wetsvoorstel wordt dit verminderd naar twee weken in het eerste kwartaal.
Werknemers draaien op voor de kosten
Van hun kant klagen de werkgevers nu over de bijkomende kosten waarmee ze geconfronteerd zullen worden. Volgens de gedelegeerde bestuurder van VOKA Jo Libeer “schrikt bij ons zo’n duur akkoord investeringen en tewerkstelling af. Nochtans moeten we ernaar streven dat voldoende bedrijven winst maken, zodat de handelsbalans positief wordt. Wat we hier zien, is totaal verkeerd. De rekening volgt”.
Maar hier worden drie zaken uit het oog verloren.
Ten eerste bespaart de werkgever doordat de opzegvergoedingen van veel bedienden zullen verminderd worden.
Ten tweede voorziet het wetsontwerp dat de RVA het grootste gedeelte van de opzegginsvergoeding dat de werkgever moet bijbetalen omwille van de nieuwe regels, zal bijdragen. Hierdoor krijgen patroons voor de kostenverhogende aspecten van dit “compromis” gewoonweg middelen van de gemeenschap. En aangezien vooral werknemers belastingen betalen, draaien zij hier indirect op voor de kosten. Op termijn betekent dit een verhoging van de publieke uitgaven en een vermindering van inkomsten voor de sociale zekerheid. Gewoon om te voorkomen dat de werkgevers uit hun eigen zakken de kost van de harmonisering zouden moeten betalen.
Ten derde is die zogezegde extra kost van de nieuwe opzeggingstermijnen een potentiële kost, afhankelijk van keuzes die gemaakt worden door werkgevers. Indien een werkgever bij een ontslag beslist de werknemer zijn opzeggingsperiode te laten presteren in plaats van hem een opzeggingsvergoeding te betalen, kost hem dat in principe niets. Waar mensen zoals Libeer het lef vandaan halen te beweren dat dit akkoord dus de werkgevers te duur uitkomt is onbegrijpelijk.
Onzekerheid van het arbeidscontract
Maar waarom werkgevers niet geïnteresseerd zijn in het laten presteren van een opzeggingstermijn is anderzijds wel makkelijk te achterhalen. Sinds 2000 probeert het patronaat via de Lissabonakkoorden van Europa de meest competitieve kenniseconomie te maken. Volgens de Europese Commissie leidt “een te strenge wet op arbeidsbescherming tot minder dynamisme op de arbeidsmarkt”. Soepelheid bij het aanwerven en ontslaan van werknemers is dus het doel. En het is net die flexibiliteit die aan het begin van de loopbaan zal verhogen volgens het wetsvoorstel. Het groot verloop in bedrijven, waarbij weinig werkenden hun carrière eindigen in het zelfde bedrijf waar ze ooit begonnen zijn, wordt dus enkel verder in de hand gewerkt.
Terwijl nu de minimale opzeggingstermijn voor arbeiders 4 weken en voor bedienden 13 weken bedraagt, zal dat in de eerste twee jaar van de beroepsloopbaan 1 week per gewerkt trimester bedragen, met een minimum van 2 weken (14 dagen). Dit geeft het patronaat dus meer vrijheid om aan te werven en af te danken, naargelang de vereisten van de productie. Just in time, interim-arbeid, … het zijn allemaal evoluties op de arbeidsmarkt die, net als de nieuwe opzeggingsperiodes, tegemoet komen aan een grotere – door Europa en het patronaat geprezen – beroepsmobiliteit. Het mag alleszins duidelijk zijn dat de nieuwe opzeggingstermijnen, gecombineerd met het toenemend aantal interim-contracten en contracten van beperkte duur de onzekerheid van het arbeidscontract zal doen toenemen.
Ferre Wyckmans van de christelijke bediendencentrale LBC-NVK verwoordt het als volgt: “Ik wacht nog altijd op de eerste berekeningen waaruit blijkt wie wat exact betaalt. Ik denk dat het akkoord voor een belangrijk deel betaald wordt door de hogere bedienden die meer dan 32.254 euro bruto per jaar verdienen. Hun opzeggingstermijnen gaan erop achteruit. Voor bedrijven met veel arbeiders zijn er financiële compensaties. Ik vraag mij af of er echt zo’n groot onevenwicht is.”
Grens aan de sociale rechten
Een ander element uit het wetsvoorstel is de afschaffing van de proefperiode, waardoor voortaan voor alle nieuw aangeworven werknemers een opzeggingstermijn van twee weken geldt. Momenteel wordt in de proefperiode een week opzeg voorzien voor bedienden en geen voor arbeiders. Bedrijven zeggen daarom dat ze minder snel laaggeschoolden zullen aanwerven. Jo Libeer (VOKA) van zijn kant laat weten dat “de proefperiode vervangen zal worden door 6 maanden uitzendarbeid”. Of hoe het patronaat zelfs de positieve elementen uit het wetsontwerp naar haar hand zet.
Verder stelt het wetsontwerp dat van de opzeggingstermijnen niet kan worden afgeweken bij een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in een paritair comité of paritair subcomité. Afwijkingen zullen dus enkel toegelaten worden als ze afgesloten zijn in het kader van individuele akkoorden of bedrijfsakkoorden. Dit betekent een ernstige belemmering van de vrijheid van onderhandelen aangezien het onmogelijk wordt om sectorale akkoorden af te sluiten. Men stelt met andere woorden een grens aan de sociale rechten. De basis van sociale vooruitgang is net om het beter te doen dan wat de wet voorziet.
Het is trouwens in contrast tot deze inperking van de maximale opzeggingstermijn flagrant dat het wetsvoorstel wel voorziet in een verlaging van de minimale opzeggingsperiode voor sommige sectoren (bouw, textiel, hout, diamant en grondoperaties op de luchthavens). Deze uitzonderingen waren namelijk nu al van toepassing en dat zal ook zo blijven volgens de nieuwe regelgeving. Er wordt zelfs geopperd om in de wet te voorzien om sectorale afwijkingen die lagere opzeggingstermijnen omvatten, mogelijk te maken. Ongeveer 200.000 arbeiders zullen dus verder “gediscrimineerd” worden.
“Ik vind dat een onevenwicht. Je zou sectoraal onder de maximale opzeggingstermijn mogen gaan, maar niet erboven. Als niets mogelijk is behalve de wet, dan bedreigt dat de sociale vrede en is overleg onmogelijk”, verklaart Ferre Wyckmans (LBC-NVK). Volgens Wyckmans is het compromis er “gekomen om een discriminatie tussen arbeiders en bedienden weg te werken, niet om die tussen arbeiders onderling te versterken. Want dat is wat in de bouw gebeurt. De werknemer in een smidse van een bouwbedrijf zal een ander statuut hebben dan zijn collega die het smeedwerk doet”.
Betalen voor de eigen precarisering
Volgens het wetsontwerp zullen de sectoriële toelagen bovenop de werkloosheidsuitkeringen worden afgetrokken van de opzeggingstermijn of de opzeggingsvergoeding. En vanaf 30 weken vooropzeg zullen outplacement (beroepsreclassering) en ander middelen “die de inzetbaarheid bevorderen” in de kostprijs van de vooropzeg ingelast worden. Dit komt er dus op neer dat de werknemer moet betalen voor de inspanningen die hij doet voor beroepsreclassering. Voorheen waren deze kosten ten laste van de werkgever, bovenop de opzeggingsvergoeding. Op die manier wordt de werknemer duidelijk gemaakt dat zijn ontslag zijn eigen fout is en niet die van de werkgever.
Werknemers verliezen ook een stuk vrijheid. In plaats van te kiezen waaraan je je opzegvergoeding besteedt, zal je nu een deel ervan moeten afstaan aan bedrijven die zich bezig houden met outplacement. En het volgen van een outplacementprogramma geeft geen enkele zekerheid op het vinden van vast werk. De meeste werknemers die via outplacement een andere job vinden worden slechter betaald en werken onder tijdelijke contracten. Men verwacht nu dus van werknemers dat ze betalen voor hun eigen precarisering.
Dit even ter zijde, om aan te tonen dat zelfs indien werkgevers ons zouden overhalen om mee met hen oplossingen te zoeken voor hun rendementsproblemen, ze eigenlijk best terug wat lessen economie kunnen volgen. Terwijl het patronaat voortdurend beweert dat een verstrenging van arbeidsregulering nefast is voor de economie en voor de werkgelegenheid, spreken verschillende studies over het effect op werkgelegenheid elkaar tegen. Wat de economie betreft zou het volgens onderzoek eerder de impact van de crisis verzachten en kan het zelfs dienen als stimulans voor innovatie.
Deze studies tonen namelijk aan dat doordat werknemers minder snel van job wisselen, ze een hogere loyaliteit hebben. Ze maken hierdoor ook kans om kennis op te doen in het bedrijf en er wordt meer geïnvesteerd in scholing van werknemers. Anderzijds toont onderzoek aan dat lage ontslagkosten en lage minimumlonen in verband blijken te staan met langere crisisperiodes. Wat wel een effect heeft zijn de kosten die men moet maken om iemand aan te nemen: hoe lager deze kosten, hoe minder diep de recessie toeslaat in een land.
Te weinig flexibilisering, activering en vermindering van de “loonkostenhandicap” voor N-VA
De goedkeuring door het parlement donderdag was eigenlijk weinig verbazend. Alle regerinspartijen (en FDF) hebben het goedgekeurd. N-VA en VB hebben als uiterst- rechtse oppositiepartijen tegengestemd, omdat het wetsontwerp volgens hen niet ver genoeg gaat in de flexibilisering van de arbeidsmarkt, de activering van werklozen of het wegwerken van de “loonkostenhandicap”.
Over die activering, die voor de N-VA te weinig dwingend is, verklaarde Zuhal Demir (N-VA) voor de plenaire zitting het volgende: “als een werknemer ontslagen wordt, moet de eerste vraag luiden hoe men er voor kan zorgen dat de ontslagen werknemer zo snel mogelijk opnieuw aan het werk gaat. Mijns inziens – ik herhaal wat ik in de commissie heb gezegd – is de beperking van de werkloosheidsuitkering in de tijd de beste activeringsmethode. U hebt echter in de tekst geen activeringsmaatregelen opgenomen, maar verwijst daarvoor door naar de sociale partners”.
In haar verdediging van het proefbeding passen de argumenten van Demir perfect in de flexibiliseringslogica van het patronaat: “Als twee partijen niet tevreden zijn over elkaar, kunnen ze in een heel korte tijd en zonder grote kosten afscheid van elkaar nemen”. In haar tussenkomst in de Kamer liet Zuhal Demir ook weten dat de reden voor het behoud van een onderscheid voor werknemers uit de bouwsector te maken heeft met de loonkost.
Correct! Sinds de invoering van de Dienstenrichtlijn (beter bekend als de Bolkensteinrichtlijn), die sinds 2009 van kracht is, is het in Europa mogelijk om bouwvakkers uit landen met lage lonen en slechte arbeidsvoorwaarden via detachering in andere landen te laten werken, wat alle lonen en arbeidsvoorwaarden onder druk zet. Vandaar dat de bouwsector een uitzondering vroeg. Maar in plaats van dit aan te halen om een verbetering en eenmaking van de arbeidsvoorwaarden en lonen te bepleiten, beticht Demir de regering voor haar “weigering om de loonkosten naar beneden te halen”.
Omtrent de uitzondering voor de bouwsector was de tussenkomst van Stefaan Vercamer (CD&V) ook opmerkelijk. Vercamer is lid van een partij die in het Europees parlement en in de Commissie vertegenwoordigd wordt door de Europese Volkspartij (EVP). Het is in grote mate dankzij de EVP dat de Bolkensteinrichtlijn er gekomen is destijds. En het is door deze richtlijn dat de lonen en arbeidsvoorwaarden uit de bouwsector onder druk staan.
Maar Vercamer zegt hierover het volgende in zijn tussenkomst: “Het moet toch onze ambitie zijn om ook in de bouw tot een harmonisering van de statuten van arbeiders en bedienden te komen. De beste manier om daartoe te komen is dat de sector opnieuw gezond wordt, dat de oneerlijke concurrentie wordt weggewerkt, zodat de uitzondering overbodig wordt en de harmonisering er ook kan komen”. Begrijpe wie begrijpen kan.
Huisarrest voor zieke werknemers
Ecolo-Groen heeft zich anderzijds als fractie onthouden omdat er slechts twee vormen van onderscheid aangepakt werden, omdat er zich nog steeds discriminatie voordoet bij werknemers uit de bouwsector en sommige maatregelen zelfs een inbreuk op de privacy vormen. Zo staat in het wetsontwerp dat een werkgever in het arbeidsreglement kan inschrijven dat een werknemer die ziek is maar volgens het doktersbriefje de woning mag verlaten, toch maximum vier uur per dag thuis moet blijven om de taak van de controlerende geneesheer te vergemakkelijken. De patroons zouden zelfs mogen vastleggen welke uren de zieke werknemer thuis moet zijn, tussen 7u ’s morgens en 8u ’s avonds.
Wie op het ogenblik van de controle niet thuis is, verliest het gewaarborgd loon voor die dag en voor alle voorgaande ziektedagen. De Raad van State liet in haar advies weten dat dit “een ernstige inmenging (betekend) in het privéleven”, die niet in verhouding staat tot het beoogde doel. Door arbeidsongeschikte werknemers huisarrest te geven worden ze gecriminaliseerd of toch minstens als verdacht bestempeld. En zo worden de zieken aangepakt in plaats van na te gaan wat de oorzaken van groeiende arbeidsongeschiktheid zijn.
Maar de oplossing die door Groen naar voor werd geschoven betreffende de bouwsector ontwijkt enerzijds de problematiek van de sociale dumping, en komt anderzijds tegemoet aan de wensen van het patronaat. Volgens Kristof Calvo (Groen) had de regering namelijk de uitzondering in de bouwsector kunnen vermijden door een fiscale hervorming door te voeren: “een aantal sectoren had dan op een ander manier aan hun competitiviteit kunnen werken”.
Strijden om te winnen!
De druk van de straat had er voor kunnen zorgen dat dit wetsontwerp een (echte) harmonisering naar boven toe inhield. In de plaats daarvan krijgen we nu een verdere afbraak van de ontslagbescherming. Bedrijven kunnen hierdoor makkelijker slechte arbeidsvoorwaarden afdwingen. Ondertussen wordt via de beperking van de werkloosheidsuitkeringen in de tijd de druk ten aanzien van werklozen opgevoerd zodat die gedwongen wordt elke baan te accepteren.
Dus terug een wetswijziging die de lonen nog meer onder druk zet en steeds meer mensen dwingt werk te accepteren onder hun niveau. Dit komt vooral ten goede aan de bedrijfswinsten, ten koste van de gewone mensen. Een zoveelste voorbeeld van hoe de machtsverhoudingen tussen kapitaal en arbeid geleidelijk aan verder in het voordeel van de patroons evolueren. Tenzij men terug leert hoe te mobiliseren, hoe te strijden, … om te winnen!