Ik voel me ongemakkelijk als ik een film bekijk in een andere taal dan zijn oorspronkelijke. Ik verkies ondertitels boven nasynchronisatie. Het klopt dat ondertitels maken dat je niet 100% kunt genieten van het beeld, de essentie van de cinematografische kunst. Maar de film is een geheel: beeld, beweging, dialoog, muziek… en het ware is het geheel, het wezen dat door zijn ontwikkeling tot voltooiing komt, om een Duitse denker te citeren.
Het taalprobleem treedt op wanneer de beweging van mond en lippen niet overeenkomt met het gesprokene. Wanneer een cowboy in een oude Duitse synchronisatie zegt “Ich möchte mein Pferd holen”, dan gaat het om een beschaafde vertaling van het Amerikaanse “I’m gonna get my horse”, en verraadt men het taalsociologisch aspect van de voorstelling. Kunt u zich een film van Akira Kurosawa voorstellen waarin zijn geliefde acteur Toshiro Mifune in het Frans brullend met zijn zwaard zwaait? Moeilijk. Nasynchronisatie is natuurlijk nodig in landen waar het gros van de bevolking niet kan lezen. Daar geldt de kritiek het onderwijssysteem, niet het dubben.
Maar de kwestie beperkt zich niet tot het dubben. De originele versies zelf hebben hun problemen. Vandaag doen enkele cineasten moeite om hun acteurs de taal te doen spreken waarin het verhaal zich afspeelt (Duitse soldaten spreken Duits, hun Franse gevangenen Frans, etc.), maar dat is niet het geval in de meeste producties.
In de originele versie van Spielbergs film Schindler’s List wordt er hoofdzakelijk Engels gesproken, Schindler zelf doet dat met een licht Duits accent, net zoals de Duitse soldaten. Naarmate die kerels brutaler zijn wordt hun accent sterker en ten slotte brullen ze hun bevelen in Soldatenduits. De Joden spreken er met een licht Jiddisch accent. Ik vraag me af hoe in de Duitstalige versie van deze film daarmee is omgesprongen…
In vele films uit de oude tijd spraken immigranten en andere vreemdelingen gebroken en met een sterk accent. Daar is niets verkeerds aan, zolang dat niet gebeurt uit vreemdelingenhaat of uit racistische overwegingen. Politieke correctheid heeft daar wat aan veranderd. Maar omgekeerd doet men een vreemdeling de andere taal perfect spreken, met de juiste zinsbouw etc. Ik denk aan een Franse film met de Duitse actrice Romy Schneider. Ik weet wel dat er perfecte tweetaligen zijn, maar toch…
Ik heb ooit een Franse versie gezien van de Amerikaans-Japanse coproductie uit 1970 over de aanval op Pearl Harbour, Tora Tora Tora. De Amerikaanse officieren spreken er perfect Frans, maar de Japanse een soort staccato Frans dat de krijgshaftige toonaard van het Land van de Rijzende Zon moet verbeelden. Belachelijk, maar ondertussen is de nasynchronisatie er wel op vooruitgegaan.
Maar het dubben schept nog andere problemen, meer bepaald qua betekenis. Ik maak een vergelijking met hetzelfde probleem in een literaire fictie. Als in een Russische roman een personage borsjt eet dan betekent dit voor een Russische lezer dat die persoon een alledaags gerecht verorbert. Maar hoe vertaal je dat in het Nederlands om de betekenis (alledaags eten) te behouden? Voor Nederlanders met een uitsmijter en voor Vlamingen met biefstuk-friet? Of hebben beide laaglandse volkeren een alledaags gerecht gemeen, erwtensoep bijvoorbeeld?
De vertalers doen dat meestal niet, ze plaatsen een voetnoot met uitleg. Maar dat is natuurlijk niet mogelijk in films. Er zijn ook cinematografische betekenissen van niet-taalkundige aard die ontsnappen aan heel wat kijkers, wat te maken heeft met hun specifieke culturele echtergrond. Zo bijvoorbeeld de regen in de film Pather Pantchali van Satyajit Ray uit 1955 (gebaseerd op de gelijknamige roman van de Bengaalse auteur B. B. Banerji uit 1929). De betekenis ervan ontsnapt aan wie het belang van de moesson niet kent, zowel voor de landbouw als voor de psyche van de mensen. Het genre film is dus niet 100% universeel. Het zou mij verwonderen dat het Bengaalse dorpspubliek geniet van Woody Allen’s producties die stoelen op een totaal andere, industriële en stedelijke cultuur.
Daarom produceert elk land films die de eigen bevolking moeten aanspreken, of gewoon uit nationalistische overwegingen. Maar anderzijds wil de zware filmindustrie een zo groot mogelijk publiek in een geglobaliseerde markt, dus films met een culturele inhoud die iedereen aanspreekt. Die inhoud kan dus niet erg hoog zijn, al zijn er uitzonderingen.
Goede films, net zoals goede literatuur, richten zich tot de hele mensheid. Grote cineasten baseren hun films niet op een abstract, leeg kosmopolitisme (dat van de luchthavens, hotels en boetieks), maar integendeel op de bijzondere, specifieke aspecten van een cultureel milieu, dat zijn plaats krijgt in een universele visie. Het universele bestaat niet zonder het particuliere en het particuliere verliest zijn betekenis los van het universele. Sommigen noemen zoiets dialectiek.
Tekening : Scene uit Schindlers List door KimboBann