In heel wat feministische kringen, zeker de academische, is postmodernisme zowat de standaard, de algemeen aanvaarde ideologie. De andere stromingen zijn zogezegd verouderd of verkeerd .
Volgens postmodernisten hadden we vroeger grote verhalen die vanuit een autoriteitspositie aan ons werden opgedrongen. Postmodernisme betekende de dood van die grote verhalen en bracht een heleboel correcties aan over hoe relatief alles wel was, contextueel, ieder haar/zijn standpunt, et cetera. Ook woorden zijn niet neutraal en deze stroming beweert andere woorden te zoeken die niet vanuit onderdrukkende systemen geconstrueerd zijn. Met deze vorm van feminisme, claimt men, zullen nu eindelijk alle mensen die voorheen uitgesloten van macht waren, een stem krijgen. Er is ook een psychoanalytische tak; psychoanalyse is een nogal verguisde stroming die hier toch weer wordt opgepikt, vooral voortbouwend op het werk van Jacques Lacan.
Nu is het natuurlijk zo dat niet alles van postmodern feminisme zomaar over één kam te scheren valt. Maar eigenlijk wel het grootste deel, of de centrale lijn ervan – ondanks het geloof van de beoefenaars in hun niet in hokjes vatbare diversiteit. Deze kritiek gaat dan ook over enkele tendensen van dit postmodern kader. Niet iedereen zal zich hierin herkennen, maar dat is alleen maar goed nieuws.
Postmodernisme is echter niet gewoon weer een nieuwe manier van analyseren, de laatste academische mode, het vormt momenteel een bedreiging voor een feminisme dat effectief wil ingrijpen in de realiteit. Het is een stroming die niet los van de historische context gezien mag worden. Niet toevallig valt de opkomst van postmodernisme samen met het uitroepen van de dood van de grote politieke verhalen – de Berlijnse muur was gevallen, het zogenaamd communistische blok was ingestort en het kapitalisme werd als wereldwijde norm onzichtbaar gemaakt. Kapitalistische opiniemakers riepen het zogenaamde einde van de geschiedenis uit.
In het wereldsysteem waarin wij leven wordt ook in voortdurende wisselwerking een ideologie gevormd die past bij dat systeem. En dat is wat postmodernisme is: de ideologie van het neoliberalisme. De liberale focus op individualisme wordt gereflecteerd in postmodernisme. Het effect, ongeacht de vast goede bedoelingen van vele beoefenaars, is het behoud van de huidige gang van zaken en het opnieuw plaatsen van feministische theorievorming in de handen van een elite van academische intellectuelen.
Enkele voorbeelden
Hoe interessant kritieken op grote verhalen ook zijn, tegenwoordig zien we het omgekeerde probleem – er is niet te weinig relativering, er is er teveel. Er wordt zoveel weggerelativeerd dat er niets meer overblijft, niemand durft nog een stevige mening innemen, stel je voor dat je een valse veralgemening zou verkondigen. Spreken van een systematische onderdrukking van bepaalde groepen mag niet meer:
‘Calling Papuans “oppressed” solidifies the process of object construction, naturalizing the group rather than seeking to understand their strategies of analysis. (1)
Er zijn merkwaardig veel feministes die zich niet expliciet postmodern noemen maar toch sterk beïnvloedt zijn door dit soort denken. Ik merk een soort angst om nog te zeggen dat bijvoorbeeld vrouwen een onderdrukte groep zijn, toch een noodzakelijk en fundamenteel uitgangspunt van feminisme.
In postmodernisme worden voortdurend nieuwe woorden bedacht en allerlei vernieuwende processen. Als je niet “problematiseert” of“deconstrueert”, ben je niet hip genoeg. Catachresis is nog zo’n woord, waar we Jacques Derrida voor te danken hebben:
‘whatever the identitarian ethnicist claims of native or fundamental origin…the political claims that are most urgent in decolonized space are tacitly recognized as coded within the legacy of imperialism: nationhood, constitutionality, citizenship, democracy, even culturalism. {…} They’re being reclaimed, indeed claimed, as a concept-metaphor for which no historically adequate referent may be advanced from postcolonial space, yet that does not make the claims less important. A concept-metaphor without an adequate referent is a catachresis.’ (2)
Op zijn zachtst uitgedrukt denk ik dat dit wel iets eenvoudiger kan worden omschreven. Judith Butler heeft ook eens een bad writing contest gewonnen met de volgende alinea:
The move from a structuralist account in which capital is understood to structure social relations in relatively homologous ways to a view of hegemony in which power relations are subject to repetition, convergence, and rearticulation brought the question of temporality into the thinking of structure, and marked a shift from a form of Althusserian theory that takes structural totalities as theoretical objects to one in which the insights into the contingent possibility of structure inaugurate a renewed conception of hegemony as bound up with the contingent sites and strategies of the rearticulation of power.
Nogmaals, niemand schrijft perfect leesbaar, maar het maakt deel uit van een patroon: toch wel bijzonder complexe formuleringen voor iets dat veel eenvoudiger kan worden geschreven. De vraag is wat er dan nog overblijft. Het zal in ieder geval een stuk minder elitair overkomen. Bovenstaande voorbeelden zijn nog niet eens bij de minst leesbare, teksten van bijvoorbeeld Derrida, Irigary e.a. zijn soms zo obscuur dat het grappig wordt.
Interessant hierbij is het verhaal van Karla Mantilla, redactrice van Off Our Backs. Ze vertelt in een erg boeiende tekst rond de politiek van postmodernisme (3) over een stagiaire die in de war raakte omdat ze geconfronteerd werd met anti-abortus activisten:
One intern, assigned to cover an anti-choice event, became confused about how “You can’t say that anti-choicers are wrong–they have a viewpoint too. You really can’t say any viewpoint is wrong.” She actually became confused about her stand on abortion after hearing the fervent beliefs of anti-choicers. Not that she was convinced by the merits of their arguments–that would have been at least an honest mistake. It was her inability to hold any argument as being more valid than another, so that as long as there are competing positions on any topic, she seemed unable to take a stand on it. (4)
En dat is een heel droevige evolutie in feminisme. Ik kom wel eens mensen tegen die, als je eender welk onderwerp vernoemt, onmiddellijk een lange lijst van auteurs kunnen aframmelen. Hun eigen mening is helaas vaak ver te zoeken. Hetzelfde soort mensen die, als je zegt dat je een probleem hebt met een bepaald seksistisch fenomeen lekker betuttelend zeggen “ja, dat is een standpunt”. Op die manier wordt het concept van activisme onderuit gehaald. Activisme kan niet bestaan als mensen aannemen dat elke “mening”even geldig is. Wat daarbij dan mankeert is een machtsanalyse en een gezonde portie realiteitszin. Het mag populistisch klinken, maar ik heb er een hekel aan dat mensen wat in het ijle zitten te filosoferen terwijl er zoveel mensen hun levens aangetast of verwoest zien door allerlei effecten van seksisme, van vrouwenhandel over partnergeweld tot sociale uitsluiting. Ga eens iets nuttigs doen, zeg. Maar dat zou het innemen van een echte positie betekenen en dus mogelijks carrièremoeilijkheden opleveren (5).
Onleeswekkend
“I used to hate writing assignments, but now I enjoy them. I realized that the purpose of writing is to inflate weak ideas, obscure poor reasoning, and inhibit clarity. With a little practice, writing can be an intimidating and impenetrable fog!” ―Bill Waterson, Calvin & Hobbes
Er is erg veel te doen in postmoderne teksten rond woordgebruik; de manier waarop we over bepaalde onderwerpen spreken is natuurlijk belang belangrijk. Het woordgebruik is echter al een probleem op zich: veel van die teksten zijn werkelijk onleesbaar. Er is veel geweeklaag over hoe moeilijk het toch is om te schrijven.
Neem Judith Butler bijvoorbeeld, misschien nog de meest verdienstelijke van de postmoderne stroming. Haar bekendste boek Gender Troubleis afschuwelijk slecht geschreven. Ligt dat dan aan Butler? Misschien. Niet iedereen hoeft even goed te schrijven. Maar als alle andere postmoderne filosofen even onleesbaar cryptisch werk produceren, denk ik dat er meer aan de hand is dan toeval.
Het feit dat iets rust op jarenlang werk van andere filosofen is geen excuus. Ik heb zelf bijvoorbeeld weinig filosofische vorming gehad, toch kan ik zonder veel moeite werk lezen van bijvoorbeeld Simone de Beauvoir. Ik heb geen rechten gestudeerd, ik kan met wat concentratie prima de redeneringen van feministisch juriste Catharine MacKinnon volgen. Maar Butler, Derrida… mijn brein kruipt uit mijn hoofd en zet het op een lopen om de onzin te ontwijken zo voelt het. Als ik al niet in de lach schiet, nog een gezond verdedigingsmechanisme dat optreedt geconfronteerd met dergelijke warrige als inzichtelijk voorgestelde onzin. Maar het effect op feminisme is eigenlijk niet zo grappig.
Ik heb op heel wat conferenties gezeten waarin ik duidelijk bepaalde spreeksters zag proberen hun boodschap in het postmoderne jargon te verpakken om dan te struikelen over hun eigen woorden (6). Op een recent congres waarbij een van de bekende post-koloniale academici sprak, Giyatri Spivak, merkte Anja Meulenbelt – een feministe met tientallen jaren ervaring – op dat ze na tien minuten eigenlijk niet meer mee was.
“Ik koop wat boeken van Spivak. In mijn hotelkamer (…) doe ik ‘s avonds mijn best, maar ook op papier is het bepaald niet eenvoudiger om Spivak te kunnen volgen. Veel concessies aan de mensen die Derrida of Foucault niet in hun broekzak hebben zitten doet ze niet, even een term met een voorbeeld uitleggen is er ook niet bij”. (7)
Meulenbelt schrijft trouwens ook over Spivak: “het gegeven dat je je wel erg nederig en een beetje dom gaat voelen in het schijnsel van dat powerhouse.” Is dat de bedoeling, dat we ons opwerken tot onbegrijpelijke en intimiderende mensen die anderen dom doen voelen?
Er kunnen daar natuurlijk verschillende verklaringen voor zijn. Ten eerste: het komt omdat een aantal mensen de achtergrond niet begrijpen. Dat kan. Ik zou ook niet zomaar iets begrijpen van een boek over hogere wiskunde of quantumfysica voor gevorderden. Met dit artikel wil ik zeker geen pleidooi voor populisme houden. Niet alle teksten zijn zomaar voor iedereen direct leesbaar. Maar, zoals bijvoorbeeld Chomsky terecht opmerkt (8) , in andere domeinen kan je uitleg vragen aan een expert en dan kan die zonder al te veel moeite een beschrijving geven waar een leek tochietsvan kan begrijpen. Dat is niet zo met postmodernisme.
Het kan ook zijn dat mensen zoals Anja Meulenbelt, Catharine MacKinnon, mijn collegafeministes en ikzelf gewoon te dom zijn om het te begrijpen. Stel nu nog dat dat zou zijn, dan betekent dat dat een hele generatie van activisten die soms al tientallen jaren bezig zijn en experts zijn op heel wat gebieden, die fantastisch nieuwe inzichten niet kan uitgelegd worden. Dus zijn die inzichten nutteloos voor het gros van de feministische beweging.
Er is ook een veel meer voor de hand liggende verklaring. Dat is dat de teksten niet geschreven zijn om ze te begrijpen, maar juist voor het tegengestelde effect.
Eigenlijk kan niemand nog uitleggen waar het precies over gaat en dat is geen toeval, dat is omdat er veel minder achter zit dan het moeilijke woordgebruik zou laten uitschijnen. Er zijn veel feministische activistes die klagen over het elitisme in dergelijke teksten en het effect dat het veel mensen uitsluit van wat toch een emancipatorische stroming beweert te zijn:
Schrijven op een elitaire (ontoegankelijke, uitsluitende) manier kan niet echt“feministisch” genoemd worden, ook al kan het onderwerp nuttig of belangrijk zijn voor feminisme. Naar mijn mening is feminisme bedoeld om te vechten tegen elitisme, uitsluiting en hiërarchieën, in plaats van ze te creëren of er aan bij te dragen (9).
Wetenschapper Alan Sokal slaagde erin een volledig nepartikel ingediend en gepubliceerd te krijgen, een werkelijk hilarische tekst over de sociale constructie van de zwaartekracht (10). Het voldeed aan de stijleisen: het mengde een heleboel populaire termen (quantum!), het was onbegrijpelijk en het citeerde een heleboel bekende charlatans. Het mag niet verbazen dat er snelsnel allerlei verdedigingen werden bedacht en Sokal hard werd aangevallen.
Recuperatie van bestaande feministische inzichten
Eén van de meest vervelende leugens van academisch postmodern feminisme is dat de inzichten die ze hebben nieuw zouden zijn. Neem Judith Butler bijvoorbeeld, met alle respect voor haar inzet en werk maar haast al haar ideeën waren in de tweede feministische golf ook al uitgewerkt en gebruikt. Dat hoeft ook geen probleem te zijn, iedereen die schrijft bouwt voort op eerder bestaand werk en het is juist enorm nuttig om te leren van allerlei bronnen. Maar heel wat bestaande feministische inzichten worden niet zomaar overgenomen in dit postmodernisme, ze worden voorgesteld als vernieuwend, alsof ze nooit eerder bestonden.
Om beter te lijken moeten bestaande visies op feminisme aangevallen worden, ze creëren bijvoorbeeld een karikatuur van het radicaal feminisme en maken die dan belachelijk. Radicaal feministes willen het patriarchaat omverwerpen maar ze zijn essentialistisch, dus dat is slecht. Als er nu iemand al bezig was met de sociale constructie van wat we tegenwoordig gender moeten noemen was het wel deze stroming.
De typische postmoderne focus op taal is er ook niet zomaar. Taal is natuurlijk heel belangrijk. Discoursanalyse, allemaal interessant maar het is niet dat “voor” het postmodernisme mensen niet wisten dat woorden belangrijk zijn en dat teksten met een bepaalde agenda en in een bepaald kader geschreven worden. Maar er is ook nog iets anders dan taal. Er is ook nog een realiteit waarin jaarlijks honderdduizenden vrouwen slachtoffer worden van verkrachting, partnergeweld, vrouwenhandel… noem me ouderwets maar dat lijkt me belangrijker dan taal.
Maar het belangrijkste lijkt me toch de recuperatie van andere vormen van feminisme. Een tijd geleden belandde ik nog eens in een universiteitscafé, en een student filosofie riep me toe dat feminisme niet bestaan zou hebben zonder Foucault en Derrida. Hoewel haast niemand zo negationistisch te werk zal gaan, duidt dat soort incidenten toch op een probleem met de geschiedschrijving van het feminisme. Het is ook geen toeval dat beide genoemde filosofen mannen zijn.
Kritiek op posities van objectiviteit en neutraliteit, gender als sociale constructie, de sociale constructie van de menselijke leefwereld, een soort genderdeconstructie als verzet, dat was al lang voor postmodernisme gekend.
Neem bijvoorbeeld de ideeën die de meeste mensen van Butler overhouden. Het idee dat gender een performantie is en een sociale constructie. Of, moeilijker gezegd, gender samengesteld is uit performatieve processen – wat bijna hetzelfde is maar “juister” klinkt –mensen die zich dan vergissen kunnen lekker gecorrigeerd worden. Dus, mensen “doen” hun gender. Vrouwen spelen elke dag toneel bijvoorbeeld. Dat klopt. En dergelijke ideeën vind je terug bij ongeveer elke feministe die je tegenkomt, in publicaties van bijvoorbeeld begin jaren 1980 – o.a. Marilyn Frye schreef hier erg grappig en inzichtelijk over – teruggaande tot de jaren 1950, bijvoorbeeld Simone de Beauvoir (“On ne naît pas femme, on le devient”) en eerder. En het zijn precies die feministes, die al eerder hierover bezig waren, die nu de beschuldiging krijgen dat ze essentialistisch te werk gaan.
Nu zijn er twee opties: ofwel zijn de postmoderne filosofen die dit eerdere werk doodzwijgen te goeder trouw, en weten ze gewoon niet veel over de geschiedenis van feminisme, wat me pijnlijk lijkt van zogenaamde intellectuelen, of ze vertekenen bewust het werk van feministische voorgangers om hun eigen werk belangrijker te maken (11).
Op een bijzonder inhoudsloze conferentie over “Feminism & politics” aan de universiteit Leuven (12) besprak een spreekster de verschillende stromingen van feminisme. Radicaal feministes vochten tegen een systeem van seksisme maar die waren verkeerd want essentialistisch. Postmodern feminisme was veel beter, en we doen dan aan verzet door individuele genderdeconstructie.
Dat individualisme is een belangrijk aspect binnen het postmodernisme: je mag niet meer praten over structurele onderdrukking, nu zijn we post-structuur, er zijn enkel nog gelokaliseerde disrupties en contestaties – ruwweg het idee dat je jezelf kan bevrijden als je… – ja, wat eigenlijk? – een mannenpak aandoet en een snorretje tekent? Macht, altijd een probleem geweest binnen veel stromingen, verdwijnt hier weer tussen de gaatjes.
Butler (…) defines radical politics as consisting of parodic performances that might undermine what she calls “naturalized categories of identity.”
Butler’s understanding of radicalism shows how the meaning of the word has changed in the postmodernist arena. It no longer has to do with efforts to achieve a more egalitarian society. It refers to the creation of an arena in which the imagination can run free. It ignores the fact that only a privileged few can play at taking up and putting aside identities.
– Barbara Epstein, Postmodernism and the Left (13)
Niet dat ik tegen dit soort gedrag ben, integendeel. Ik vind het vaak erg grappig om te zien en het kan mensen soms wakker schudden. Als je er een tijdje bij stilstaat zie je hoe belachelijk het gendertoneelstuk is dat wij moeten spelen, en dat op de korrel nemen is leuk en nodig. Maar als feminisme schiet het te kort, tenzij als onderdeel van een bredere strategie van verzet. En zoals Barbara Epstein zegt, dit soort spel kunnen doen is een privilege.
Woorden en de realiteit
Alle bevrijdingsbewegingen zijn gebaseerd op het veranderen van de concrete realiteit: armoede bestrijden, milieuvervuiling voorkomen, geweld aanpakken, mensen bevrijden uit gevangenissen… Woorden zijn ook belangrijk, omdat die gebruikt kunnen worden om de werkelijkheid anders voor te stellen, problemen te bedekken of bepaalde keuzes onzichtbaar te maken. Mensen zonder papieren worden illegalen genoemd, mensen die aardappels uittrekken in een ggo-proefveld zijn terroristen; of een bepaalde groep in de media wordt voorgesteld als vrijheidsstrijders dan extremisten maakt veel verschil voor hoe we ze percipiëren en dat kan een bevrijdingsstrijd bemoeilijken. Als feminisme voortdurend wordt afgeschilderd als voorbijgestreefd of te extreem in plaats van een vrij logische reactie op eeuwen uitbuiting, seksueel geweld, mensenhandel… maakt dat dat die beweging minder gemakkelijk aansluiting vindt bij een breed publiek. Maar het uiteindelijke doel blijft toch het veranderen van de realiteit, het veranderen van woordgebruik kan een middel zijn maar geen doel.
Ook in linkse academische kringen zie ik dit probleem verschijnen, veel mensen die zichzelf progressief noemen zijn in de val getrapt en langzaam, soms ongemerkt beïnvloedt door de postmoderne norm. Ik reageerde op een conferentie (14) eens op een opmerking van filosoof Etienne Balibar. Hij vertelde over verschillende systemen van onderdrukking, dat die in elkaar grijpen maar elkaar niet helemaal overlappen – er zijn openingen. Ik vroeg of die openingen ons dan een manier geven om die systemen aan te vallen. Zijn antwoord was “Het is duidelijk dat er verschillende vormen van discours nodig zijn”.
Vervelend is ook dat het “pomo” feminisme zo alomtegenwoordig is dat het de stemmen van meer kritische feministes verdringt en dat het gereedschap dat ze aanbieden, de analysemethodes, grotendeels machtsblind zijn. Het gezwets over empowerment is hier een goed voorbeeld van. Empowerment in de huidige context is niets meer dan een feel good term: omdat een heleboel mensen denken dat we de wereld niet structureel meer kunnen veranderen, gaan we dan maar onszelf als individu empoweren.
“Empowerment is not just a feeling. To get power, you have to take it, and that means you need to try to understand where it is and who has it and how they use it; and you would also do well to have some positive vision of what you would do with power if you had it.“
—Rebecca Whisnant, Beyond Multiple Choice (15)
Idem voor agency. Je kan onderdrukking niet wegdenken, maar we doen alsof dat wel kan. Met postmodernisme kan je een verhaal vertellen over hoe empowered iemand zich voelt, hoeveel agency iemand heeft, ze zegt het immers zelf, en dan is het zo – de woorden bepalen plots de realiteit. Helaas werkt het niet echt zo. Mensen die elke dag uitgebuit worden, of ze zich daar nu heel slecht of wat beter over voelen, blijven uitgebuit.
Idem voor al het gedoe over performantie. Academische feministes die papers schrijven over gender als performantie, ja, kan zijn, maar de mogelijkheid om gender slechts als een performantie te beschouwen is een privilege. Een privilege dat transseksuele personen bijvoorbeeld vaak niet hebben, dan is gender soms letterlijk een kwestie van leven of dood. De grappige, pseudo-intellectuele artikels die we dan zien verschijnen over de clevere performantie van die of die laten een wat wrange nasmaak na in het licht van het geweld en de zware problemen die transpersonen vaak ondervinden.
Na het gaan liggen van de tweede feministische golf was er een periode met minder radicale strijd, minder grassroots, minder feministische omgevingen. Feminisme kwam enorm onder aanval en de kritische massa om aan die druk te weerstaan was er niet meer.
In een dergelijke realiteit is het moeilijk om nog effectief feminist te zijn. Tezelfdertijd zijn er heel wat vrouwen die wel nog het idee hebben feministe te willen zijn, en zich niets te laten opleggen door anderen. Daarvoor is postmodern feminisme de ideale stroming: het klinkt allemaal goed en rebels, maar houdt geen werkelijke confrontatie met de status quo in. Dat is ook een van de redenen voor het ontstaan van een feminisme dat de opkomende pornocultuur omarmt heeft, zoals Rebecca Whisnant argumenteert: if you can’t beat them, join them.
Besluit
Postmodernism’s analysis of the social construction of reality is stolen from feminism and the left but gutted of substantive content― producing Marxism without the working class, feminism without women. –Catharine MacKinnon
Op zijn best kan je zeggen dat postmodern feminisme een soort speelgoed is, een vingeroefening voor intellectuelen. Werk waarin mensen voortdurend gooien met namen en onleesbare zinnen lijkt meer om de aandacht van iets weg te houden – namelijk dat er niet veel zinnigs of nieuws gezegd wordt.
Hierbij moet ik steeds aan het verhaal van de keizer en zijn kleren denken: iedereen applaudisseert en zegt “Hoe slim! Wonderlijk!” terwijl ergens vaag het besef opduikt dat er iets niet klopt. Niemand durft iets te zeggen uit angst voor dom – of nog erger: niet cool –versleten te worden. Heb jíj al Foucault en Derrida gelezen? Nee? Dan kan je niet echt iets weten over feminisme!
Het eigenlijke effect van postmodernisme is de realiteit zelf te doen verdwijnen achter muren van onleesbaar discours, warrige zinstructuren en hoogdravende verdedigingen van geïdealiseerde fantasieën. “There’s no such thing as reality”, zou Thatcher kunnen geschreven hebben in een meer postmodern moment. Na alle dure woorden blijven het neoliberalisme en de patriarchale cultuur netjes overeind.
Laten we luid roepen: “de keizer heeft geen kleren”, en dan verder werken aan een werkelijk stevig feminisme.
Meer lezen hierover?
Postmodern feministisch werk is gemakkelijk te vinden, de kritiek krijgt helaas niet evenveel aandacht. Daarom alvast een paar leestips:
Catharine A. MacKinnon, Postmodernism and Human Rights, online leesbaar en een hoofdstuk in haar boek Are Women Human? And other international dialogues, 2006, Belknap press (Harvard)
- Noam Chomsky, conversation about postmodernism
- Barbara Epstein, Postmodernism and the Left
- Karla Mantilla, Let them eat text: the real politics of postmodernism
- Alan Sokal en Jean Bricmont, Fashionable Nonsense, 1999, Picador USA
- Somer Brodribb, Nothing Matters – a feminist critique of postmodernism, 1992, Spinifex press
- Rebelsister, Elitisme en uitsluiting in postmoderne teksten, 2011, de tweede sekse blog
- goeie humor: het nepartikel dat Sokal indiende en effectief gepubliceerd werd; en een pomo generator, een computerprogramma dat zelf postmoderne teksten schrijft
Noten:
1) Leslie Butt. ““Lipstick Girls” and “Fallen Women”: AIDS and Conspiratorial Thinking in Papua, Indonesia.” Cultural Anthropology 20, no. 3 (2005): 412-442 – met dank aan Alex DJ voor dit leuke voorbeeld.
2) Spivak, Gayatri (1990) ‘Poststructuralism, Marginality, Postcoloniality and Value’, p. 225.
3) Karla Mantilla. Let them eat text: the real politics of postmodernism. Off Our Backs.
4) Karla Mantilla. Let them eat text: the real politics of postmodernism. Off Our Backs.
5) Zie bv ook het opmerkelijke essay van Ann Leffler, Dair L. Gillespie and Elinor Lerner Ratner, 1973. Academic Feminists and the Women’s Movement. Beschikbaar online.
6) Om maar één voorbeeld te noemen, een bijeenkomst over “Corporéalité” (argh) aan de UGent.
7) http://www.anjameulenbelt.nl
8) Noam Chomsky, conversation about postmodernism
10) Transgressing the Boundaries: Towards a Transformative Hermeneutics of Quantum Gravity. Available online.
11) Butler vermeld MacKinnon wel, in een op zich interessant debat over of seksualiteit gender construeerde (een piste die MacKinnon onderzoekt), of omgekeerd (Butler). MacKinnon vindt dat haar werk verkeerd wordt voorgesteld door Butler. Catharine MacKinnon, 2000. Postmodernism and Human Rights. Gepubliceerd in MacKinnon, 2006, Are women human?. Hoofdstuk ook beschikbaar online.
12) Feminism & Politics, 16 september 2009, Kuleuven.
13) Barbara Epstein, 1997. Postmodernism and the Left. New Politics, vol. 6, no. 2 (new series), whole no. 22, Winter 1997. Available online: 14) Feminism & Politics, 16 september 2009, Kuleuven.
15) Rebecca Whisnant, 2001, Beyond Multiple Choice.
* Evie Embrechts is actief in FEL (Feministisch en Links). Dit artikel verscheen oorspronkelijk op DWM