In 1936 verscheen de eerste versie van De Blauwe Lotus, de avonturen van Kuifje en Bobbie in China. In datzelfde jaar overleed de grote Chinese auteur Lu Xün (Lu Hsün), geboren in 1881. Hij overleed vroeg genoeg wat maakte dat Mao hem kon inzegenen als de geestelijke held van de Chinese wereld der letteren (na Mao zelf natuurlijk). De revolutionaire leider Mao Tzedong verklaarde in zijn conferenties van Yenan in 1942 dat de satirische stijl van Lu Xün aangepast was aan zijn tijd, maar dat hij niet meer beantwoordde aan de behoeften van een samenleving bestuurd door communisten. “Waar de democratie en de vrijheid volledig gewaarborgd zijn voor de revolutionaire auteurs, maar worden toegekend aan de contrarevolutionairen, mag de stijl van het essay geen eenvoudige nabootsing zijn van die van Lu Xün.” De maoïstische consecratie van de schrijver verborg de echte Lu in een stalinistische nevel.
Lu, die vijandig stond tegenover het nationalistische en bloeddorstige anticommunistische regime van de Guomindang werkte mee aan de oprichting in 1930 van de Bond van Linkse Schrijvers, een organisatie die bestond uit leden en niet-leden van de communistische partij. Hijzelf werd geen lid van de partij. Zijn weigering om de literatuur te laten gehoorzamen aan de politiek en zijn afwijzing van enige politieke controle op het werk en de gedachten van de schrijver, maakt van hem een lastige ”reisgezel” van de partij.
Hierover uitte Lu zich in het nawoord van De Graftombe: “Men kan mij moeilijk als gids nemen want ik weet zelf niet welke weg ik moet volgen. De Chinese jeugd heeft al genoeg “ouderen” en andere “meesterdenkers”: ik reken mij daar niet toe, en bovendien geven zij mij geen vertrouwen. Ik zie maar een eindpunt op onze tocht: de graftombe”. De sinoloog Pierre Rijckmans (ook bekend onder de naam Simon Leys) voegde daaraan toe: “De meest radicale manier om een denker, een kunstenaar of een staatsman tot zwijgen te brengen, is niet zijn verbanning maar zijn vergoddelijking”. Dat gebeurde met Marx, Engels en Lenin.
Maar wat komen Kuifje en Bobbie hier doen? De Blauwe Lotus verscheen voor mijn geestesoog bij het lezen van Harold R. Isaacs inleiding tot de Chinese verhalenbundel Straw Sandals (Sandalen van stro) die hij samenstelde samen met Lu Xün. Isaacs (1910-1986) is gekend in trotskistische kringen door zijn boek The Tragedy of the Chinese Revolution 1925-1927, met een voorwoord van Trotski. In Shanghaï vervoegde Isaacs linkse bewegingen. Hij was welbekend met die stad, bewoond door 3 miljoen Chinezen en 50.000 vreemdelingen, verdeeld in extraterritoriale “concessies” waar de Chinese wetgeving niet van kracht was.
De Franse concessie was het bruggenhoofd van misdadige gangs die ressorteerden onder de geheime genootschappen van de vallei van de Yangtse. Zij controleerden de opiumsmokkel, de prostitutie, het gokspel en diverse andere rackets. Vanaf 1927 (met de uitroeiing van de communistische partij) werden zij als agenten door de Guomindang ingezet tegen vakbonden, radicalen en andere opposanten van het nationalistische regime. Hun leider, de “filantroop” en koopman Tu Yüehsheng, stond in aanzien bij de verschillende autoriteiten van de stad.
In de internationale concessie (Amerikaans en Japans, maar gedomineerd door de Britten) bestond er een vorm van formele wettelijkheid. Zij was een vluchthaven voor wie al wie weinig gevaarlijk werd geacht en de diverse krijgsheren en politici leefden op hun gemak. In de dertiger jaren zat Shanghaï vol vluchtelingen, de slachtoffers van de conflicten tussen de kongsies en de personaliteiten in het kielzog van de nationalistische Guomindang van Chiang Kai-Shek (of Jiang Jie Shi). De puur formele wettelijkheid in de concessie maakte dat de dienders van de Guomindang, gekend als de Blauwhemden, ongestoord communisten en literaire “reisgezellen” konden kidnappen en vermoorden. Dat gebeurde onder andere met volgelingen van Lu Xün zoals de dichteres Tin Ling en de schrijvers Pan Tzunien en Ying Hsujen. Men intimideerde, liquideerde en sloeg progressieve inboedels kort en klein.
Hergé heeft zich dus niet vergist wanneer hij de Britse autoriteiten van de internationale concessie voorstelt als smeerlappen. Maar hij brengt dit alles in verband met de Japanse drijverijen en niet met de reactionaire Guomindang. We signaleren in verband met dit alles het boek van Marcel van Nieuwenborgh en de Taïwanese historica Claire Chang: China in Kuifje (Davidsfonds, Leuven 1993).