De opstand in Bretagne heeft geleid tot het opheffen van de “ecotaxe”, een belasting op het vervoer op de Franse wegen. Het afgelegen Bretagne -en dat is logisch- nam het voortouw in dit verzet. In feite was deze regeringsmaatregel de druppel die de emmer deed overlopen.
Bretagne is niet zo groot. Er ligt maar 6 % van de Franse landbouwgrond, en toch wordt er in deze regio 22% van de melk geproduceerd, worden er 57% van het totaal aantal varkens gekweekt, 37 % van de vleeskippen, 42% van de consumptie-eieren, 22% van de kalveren, … Op die manier produceren de Bretoense boeren veel meer dan de Bretoenen zelf per dag zouden kunnen opeten: 4 liter melk, 5 kilo varkensvlees, een halve kip, zes eieren, …
Bovendien worden er 86 % van de Franse bloemkolen geteeld, 83% van de artisjokken, 26 % van de tomaten, enz. En dat alles op 34.000 bedrijven. In de verwerkingsindustrie verdienen nog eens 67.000 mensen hun boterham. Deze cijfers zeggen veel over de industrialisatie van de Bretoense landbouw.
Onderontwikkkeld
Tot de jaren 1950 was Bretagne een onderontwikkeld gebied. Er waren veel boeren met een laag inkomen, er was niet veel industrie zodat veel jongeren elders hun inkomen moesten zoeken. Komt daarbij dat de streek slecht ontsloten was, noch door verkeerswegen, noch door treinverbindingen. Vele dorpen hebben tot 1960 moeten wachten op aansluiting op elektrische stroom.
Daar kwam snel verandering in de daaropvolgende jaren, door de aansporingen van de Franse regering en van Europa om te mechaniseren en intensifiëren. Vele jonge boeren kozen wegens gebrek aan grond voor grondloze teelt van varkens en kippen. De grote aanvoerhavens voor voeder waren dichtbij.
Ondanks terugkerende crisissen, herstructureringen en protesten ging men verder op deze weg tot in de jaren ’80. Men haalde zijn inkomen uit steeds grotere volumes want de winstmarges werden kleiner, men specialiseerde op aansporen van de voedingsindustrie, of die nu in handen was van privé-investeerders of van coöperaties. Zo slaagde men er gedeeltelijk in om de boerenzonen, die geen bedrijf meer konden starten, toch in de verwerkende sector werk te geven.
De ontsporing
Dit model ontspoorde in de jaren ’80. Een aantal grondloze boeren geraakten zo beneveld door hun succes dat ze alle regelementen aan hun laars lapten. Ze bouwden steeds grotere stallen zonder vergunningen, en de lokale politici lieten begaan. Ook de verwerkers bouwden erop los: grotere slachthuizen en uitbeenderijen. Maar ook de problemen namen toe, vooral het nitraatgehalte in het oppervlaktewater. In de jaren ’90 werden de eerste maatregelen genomen (regularisaties en nitraatrichtlijnen). Steeds opnieuw woedden er crissisen waardoor vele boeren ermee moesten stoppen en enkele anderen de vlucht vooruit weigerden en opteerden voor bio, de korte keten, enz.
De industrialisatie en het korte termijn denken moesten leiden tot de huidige crisis. Het einde van de exportsteun was al tien jaar aangekondigd, maar niemand reageerde of nam voorzorgen. De te grote slachthuizen bleken onrendabel, zo werd een groot slachthuis gesloten in Lampaul waardoor een 1000-tal arbeiders hun werk verloren.
In een dergelijke situatie was de afkondiging van de ecotaxe de druppel die de emmer deed overlopen. De arbeiders die hun werk verloren en de boeren die zich in de schulden staken en bijna gratis werkten als schijnzelfstandigen zijn de dupe van het spel. Zij trekken deze sociale beweging op gang.
De vraag blijft of de schuldigen aan deze evolutie, degenen die aanspoorden om altijd maar uit te breiden, die nooit een goede prijs betaalden aan de boeren, degenen die fortuinen verdiend hebben aan de exportsteun, … er gemakkelijk zullen vanaf komen. Nu kunnen ze zich nog wegsteken onder rode mutsen, zwaaien ze nog met Bretoense vlaggen en doen ze het voorkomen alsof ze samen met de arbeiders en boeren aan één zeel trekken.