In mijn Congolese kinderjaren werd mijn aardrijkskundige kennis uitgebreid dankzij het Amerikaanse maandblad National Geographic. U hebt zeker, al was het maar bij de tandarts, een blik geworpen op deze publicatie, gedrukt op glanspapier en vol prachtige foto’s. De natuur pronkt er in al zijn glorie en de exotische volkeren schitteren er in al hun pittoreske noodruft.
Het blad dat vandaag een televisieaanhangsel heeft, is het verre product van de National Geographic Society die het licht zag op 13 januari 1888 in de goede stad Washington. De aardrijkskundige genootschappen die in de 19de eeuw in de industriestaten werden opgericht, stimuleerden de studie van de nog weinig of onbekende gebieden om geografische en volkenkundige redenen, waarbij we niet mogen vergeten dat zij deel uitmaakten van het kolonialistische project.
De Britten hadden hun Royal Geographic Society en Leopold II, koning der Belgen en toekomstig soeverein van de Congo Vrijstaat, riep in 1876 een Aardrijkskundige Conferentie samen met als doelstellingen: 1) “een wetenschappelijke verkenning van de onbekende delen van Afrika”; 2) “ het openen van de wegen die de beschaving brengen in het binnenland van het continent”; 3) “middelen vinden om de slavenhandel waarvan de negers het slachtoffer zijn af te schaffen”. Een mooie taak was weggelegd voor de aardrijkskundigen. Trouwens, aardrijkskunde is ook behulpzaam in de oorlogsvoering.
De National Geographic werd snel een successtory en een winstgevende onderneming. De lezers vinden er een wonderbaarlijke wereld zonder dat ze zich moeten verplaatsen; ze ontmoeten er mensen die heel verschillend zijn, die in vergelijking met de onze leven in een weinig ontwikkelde wereld, zonder dat ze stank van de ellende hoeven in te ademen of een overdraagbare ziekte op te doen en ze hoeven niet bang te zijn voor opstanden van het wild gepeupel.
Volgens C.D. Bryan die de geschiedenis van de N.G. heeft geschreven schommelt het blad tussen wetenschappelijke constateringen en propaganda en stelt het “een zekere onverschilligheid ten toon spreidt t.o.v. de ellende in de wereld”. De ideologische richtlijnen van Gilbert Grosvernor die de N.G. bestuurde tussen 1899 en 1945 hielden onder meer in: “We publiceren alleen gunstige dingen over landen en hun mensen”. De crisis van de jaren 1930 was taboe. In 1937 werd het nazisme opgehemeld: “De politiek van het huidige regime is gericht op de ontwikkeling van het lichaam en de geest van meisjes en jongens, met de bedoeling vaste vorm te geven aan een land dat in staat is om het toekomstige Duitsland te verdedigen (…). De jonge Duitsers worden lid van de Hitlerjugend, een organsatie die je kan vergelijken met de scouts”.
C.D.Bryan noteert dat “zelfs de uitgehongerde kinderen van Bangladesh lijken te spelen in een Hollywood-film”. Het komt er volgens hem op aan “om de pijn te omschrijven in haar esthetisch aspect, om ze acceptabel te maken, niet om ze te tonen”. Er zijn mensen die de misère esthetiseren zoals de fascisten de politiek esthetiseerden…