In 1928 deed Karl Korsch een (theoretische) aanval op de opvattingen van Karl Kautsky, de paus van de eens glorierijke sociaaldemocratie. Die aanval had onder andere te maken met de manier waarop marxisten de burgerlijke staat moeten opvatten in de strijd voor een socialistische samenleving.
Een nog andere Karl had uit de gebeurtenissen van Commune van Parijs van 1871 definitief begrepen dat zo’n samenleving alleen mogelijk was als die staat tot op de grond werd afgebroken. In het “gebruik maken” van de burgerlijke staat voor socialistische hervormingen en het afbreken ervan ligt het onderscheid tussen “marxisme” in zijn brede betekenis en “revolutionair marxisme”. (De anarchisten gaan nog verder: ook een staat van de arbeiders staat een vrije samenleving in de weg).
In 1859 had Karl Marx zijn opvatting van het “historisch materialisme” samengevat in het voorwoord van zijn eerste kritische boek over de politieke economie. Die opvatting vormt één geheel waarin theoretische opvattingen over de aard van de historische ontwikkeling van de mensheid gepaard gaan aan de actieve, historische rol van de onderdrukten, in dit geval de socialistische revolutie: de bewuste overname van de politieke macht door de werkende klasse.
Kautsky die volgens Korsch eigenlijk sinds lang een “crypto-revisionist” was (wat Lenin pas laat zou beseffen), doet in zijn omvangrijk studie over het historische materialisme van 1927 een openlijke staatsgreep in het denken van Marx die de basis was en zou zijn van de sociaaldemocratische politiek tot vandaag. Kautsky ging daarin fundamenteler te werk dan Eduard Bernstein die algemeen bekend staat als de vader van het revisionisme.
Volgens Kautsky geeft Marx “een algemene filosofie van het historische materialisme” waarin de “algemene wetten” van de historische ontwikkeling liggen besloten. Deze “filosofie” zou te maken hebben met de tot nog toe bestaande geschiedenis. Vandaag is de realiteit anders. Volgens Kautsky kan voortaan “Onze opvatting van de geschiedenis dezelfde blijven, maar toch kunnen die uit de voorafgaande (bisherige) geschiedenis afgeleide wetten veranderen als er feiten voorkomen of bekend worden die in de voorgaande periode niet bestonden”.
Welke concrete feiten heeft Kautsky in het oog? De burgerlijke revolutie met haar industriële ontwikkeling, haar democratisch bestel en haar “onbegrensde ontwikkelingsmogelijkheden” heeft staatsvormen tot ontwikkeling gebracht die anders zijn dan al de vorige: “zij dragen in zich de kiem van een voortdurende vervolmaking”.
De nieuwe staat, de huidige burgerlijke democratische staat, hoeft niet meer gebroken te worden door het proletariaat en vervolgens opgeheven. De reden waarom heeft te maken met het feit dat de moderne kapitalistische industriële staat onbegrensd is in zijn ontwikkeling zodat de tegenstelling tussen productiekrachten en productieverhoudingen ophoudt te bestaan, dus een mogelijke revolutie geen reële basis meer heeft. Een sterke sociaaldemocratie volstaat om hervormingen in te voeren en zo uiteindelijk het socialisme te verwezenlijken. Een mooie droom die een paar jaar later verkeerde in een nachtmerrie.
Kautsky stelt dat voor het eerst in de geschiedenis sinds het einde van de middeleeuwen de productiekrachten zich vrij kunnen ontwikkelen. “De vroegere revoluties waren reactionair en de toekomstige revoluties zijn overbodig.”
We hebben hier te maken met een vorm van een progressief verlopende geschiedenis waarin wel een reformistische partij nodig is, maar geen radikaal agerende werkende klasse.
Het is de voortzetting van de illusies van de liberale bourgeoisie in haar glorietijd: hoe meer de industrie groeit hoe beter voor de mensheid, want zo komt er een einde aan de materiële en geestelijke knechtschap van de werkende mensen. De vrijheid komt aanwaaien, je hoeft er niets voor te doen. Vandaag bestaat die vrijheid in twitter en C°. Dat dit alles de planneet in gevaar brengt en een beschavingscrisis teweeg brengt die de mensheid naar barbarij voert, komt in dit “progressieve” denken niet op.