Bij een discussie tijdens de Internationale Jongerenschool van de 4e Internationale in Amsterdam (1) ging het over onze visie op een ecosocialistische maatschappij. Ik legde uit dat het kapitalistisch productivisme steeds opnieuw levende arbeid (de arbeidskracht van mensen) vervangt door dode arbeid (door machines) omdat machines meer productief zijn, meer koopwaren op de markt brengen aan lagere prijzen en een (tijdelijke) extra winst opleveren voor de kapitalist die werknemers heeft afgedankt en vervangen door machines.
Ik gaf hierbij twee soorten voorbeelden, het voorbeeld van diensten en handel en het voorbeeld van de landbouw. Kijk vandaag rond in een treinstation en je ziet dat heel veel loketten gesloten zijn, kleine stationnetjes zijn zelfs helemaal niet meer “bemand”. De passagiers kopen tickets in automaten. Wie hiermee niet vertrouwd is, wie problemen heeft om uit te vinden welke trein men kan nemen, kan nergens uitleg vragen.
Hetzelfde probeert men in supermarkten, je scant zelf de prijs in van de producten die je koopt en zo ga je sneller doorheen speciaal aangepaste kassa’s. Maar dit systeem werkt niet goed, anders zouden caissières al lang verleden tijd zijn. Mensen zijn nu eenmaal mensen, ze blijven in meerderheid die scanners ontwijken en gaan met hun caddie gewoon naar de kassa waar een kassierster ook een praatje maakt, vraagt of die nieuwe soort komkommer echt lekker is enz.
Menselijk contact is onbetaalbaar!
Kijken we naar het tweede voorbeeld, het huidig dominante landbouw model. Ik verbaas me er steeds weer over hoe weinig mensen het hele jaar door te zien zijn op akkers, velden en weiden. Hooiweiden met snel groeiende grassen worden zo vroeg mogelijk gemaaid. Dat hooi dient als voedsel voor koeien die steeds vaker niet meer buiten mogen en nog louter dienen om dagelijks een maximaal aantal liters melk voort te brengen. De grote landbouwmachines zijn erg zwaar en verdichten de bodem. In de lente wordt er gezaaid, gemest met die grote machines. De graanoogsten worden op hun beurt met reusachtige pikdorsmachines binnen gehaald waarbij de boeren zelfs ’s nachts werken om de klus zo vlug mogelijk te klaren. En tussen de oogst en het volgende zaaiseizoen, liggen de velden er kaal bij. Een reusachtig oppervlak waarop andere planten zouden kunnen groeien, gratis en voor niets dank zij de zonne-energie!
Mijn verhaal bracht bij sommige deelnemers van de school een heftige reactie teweeg: “Hoe is het mogelijk! Moeten we in een ecosocialistische maatschappij terugkeren naar fysiek zware en vermoeiende arbeid en moeten automatische machines opnieuw vervangen worden door mensen? Meer machines, dat is toch vooruitgang, door productiviteitsstijging wordt het mogelijk dat we allemaal minder werken.”
Meer machines, meer vooruitgang?
Zware en ongezonde arbeid moet natuurlijk maximaal vermeden worden en bij dit soort zwaar werk moeten de werkomstandigheden optimaal worden geregeld, onafhankelijk van het winstmotief.
Maar is bijvoorbeeld een automatische individuele elektrische auto, waaraan zowel Google als Apple momenteel werken, wel een vooruitgang? Er zijn hiervoor zware investeringen nodig en die individuele elektrische auto wordt vooral winstgevend voor de kernenergiesector en de automobielsector die momenteel in de V.S. en in West-Europa volledig verzadigd is…
In West-Europa werkt nog slechts 2% van de bevolking in de landbouwsector.
In de akkerbouw, de veeteelt, de kweek van groenten en kruiden, lijkt het me duidelijk dat er meer levende menselijke arbeid in het kader van een ander landbouwmodel, van organische en kleinschalige gediversifieerde landbouw, zal nodig zijn. Dit zal de boeren bevrijden uit de tredmolen van de agro-business met zijn zware schuldenlast en het zal bovendien gunstig zijn voor het klimaat wanneer we lokale seizoengebonden voedselproductie bevorderen. Ook in het beheer van bossen en natuurgebieden, in het herstel van ecosystemen zal meer menselijke arbeid nodig zijn om een duurzaam beleid te kunnen voelen.
Zorgzaamheid als nieuwe benadering
Bij het in vraag stellen van het huidige productivistisch kapitalisme moeten we een radicaal andere visie ontwikkelen op de betekenis van arbeid, op wat en hoe er geproduceerd wordt, wat het nut is voor mensen én voor de natuur, van bepaalde activiteiten. Bij het beoordelen van wat we als een echte vooruitgang kunnen beschouwen, is niet de hoeveelheid machines of de graad van automatisering doorslaggevend, maar wel de kwaliteit van de productieve activiteit, de relatie met de natuur tijdens die activiteit en vooral, de menselijke relaties die in die activiteiten kunnen uitgediept worden.
We kunnen bij het zoeken naar zinvolle alternatieven ook kijken naar wat er leeft binnen ecofeministische kringen. Hierbij stellen milieubewuste feministes dat we tegenover het patriarchale kapitalisme dat enkel in termen van winst en van kwantiteit denkt, een kwalitatieve visie moeten hebben, te vergelijken met wat in de sector van de gezondheidszorg, in de zorg voor ouderen en voor jonge kinderen leeft.
Die “zorgzame” houding domineert in de zogenaamde “vrouwelijke” beroepen en speelt een grote rol in wat traditioneel als de typisch vrouwelijke taken binnen het gezin worden beschouwd. We moeten de vrouwen natuurlijk niet opnieuw opsluiten in een beperkende sociale rol maat toch kunnen we hieruit lessen trekken en een even “zorgzame” en kwalitatieve benadering in de praktijk toepassen bij onze relatie met de natuur en in de wereld van de arbeid geschoeid op een nieuwe niet meer kapitalistische leest. “Sterft gij oude vormen en gedachten…”
Noot:
1) Een verslag van de Jongerenschool kan men vinden op de website van het IIIRE: iire@iire.org